In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was gedagvaard voor het voorhanden hebben van een vervalst paspoort. De tenlastelegging betrof het bezit van een vals Frans paspoort, waarvan de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vervalst was. De verdachte had het paspoort op 19 december 2019 te Schiphol in zijn bezit. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet wist dat het paspoort vals was. Dit verweer werd door het hof verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte, die het paspoort voor een aanzienlijk bedrag had gekocht, zich bewust moest zijn van de onrechtmatigheid van zijn handelen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd, maar kwam tot dezelfde bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 231 van het Wetboek van Strafrecht.