ECLI:NL:GHAMS:2021:1557

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
23-000881-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 5 maart 2019, maar heeft tijdens de zitting in hoger beroep aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven. De raadsman van de verdachte heeft verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat er geen belang meer zou zijn bij een behandeling van de zaak. De advocaat-generaal was van mening dat er wel een inhoudelijke behandeling moest plaatsvinden, gezien het belang van de benadeelde partij en de opmerking dat de opgelegde straf te laag was.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven en dat er geen schriftelijke of mondelinge grieven zijn ingediend. Aangezien het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen, was intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk. Het hof concludeert dat er geen rechtens te respecteren belang is dat verdere behandeling van de zaak rechtvaardigt. De vordering van de benadeelde partij is weliswaar in eerste aanleg niet volledig toegewezen, maar dit is voor het hof onvoldoende reden om het hoger beroep voort te zetten.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, waarbij het hof ook de onduidelijkheid over de vordering van de benadeelde partij heeft weggenomen. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000881-19
datum uitspraak: 7 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-256469-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte op de voet van artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, nu de verdachte geen belang meer heeft bij een behandeling daarvan.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof wel dient over te gaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak, nu de benadeelde partij hier een belang bij heeft en de advocaat-generaal te kennen geeft de door de eerste rechter opgelegde straf te laag te vinden.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep wenst de verdachte het hoger beroep niet te handhaven. Intrekking van het hoger beroep was niet meer mogelijk, nu het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep reeds op een eerdere zitting van het hof was aangevangen. Het hof leidt evenwel uit het standpunt van de verdediging af dat de verdachte zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven, hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft bevestigd. Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Nu het hof ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig verder onderzoek van de zaak, zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Sv.
De onduidelijkheid die eerder bestond over de vordering van de benadeelde partij is weggenomen, doordat het hof kennis heeft kunnen nemen van de vordering van de benadeelde partij. De enkele omstandigheid dat de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg niet in zijn geheel is toegewezen en zij voor een deel niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering en de benadeelde partij in hoger beroep zijn oorspronkelijke vordering wenst te handhaven, is voor het hof in de onderhavige zaak onvoldoende om te komen tot een andersluidend oordeel. Het door de advocaat-generaal namens het openbaar ministerie – dat tegen uitspraak in eerste aanleg geen hoger beroep heeft ingesteld - ingenomen standpunt dat hij de door de eerste rechter opgelegde straf te laag acht, is voor het hof evenmin voldoende reden om de behandeling van het hoger beroep voort te zetten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 april 2021.