Niet in geschil is dat partijen van aanvang af hebben geweten dat de man de verwekker van de kinderen was. De man heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat hij vóór indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, op 10 april 2019, kenbaar heeft gemaakt dat hij de kinderen wenst te erkennen. Dat hij, naar hij heeft gesteld, eerder getracht heeft om toestemming van de moeder te krijgen om tot erkenning van de kinderen over te kunnen gaan, heeft hij niet nader onderbouwd met verifieerbare stukken. De vrouw heeft verklaard dat zij in het verleden bij de man heeft aangedrongen op erkenning, maar dat hij daarin toen niet was geïnteresseerd. De vrouw heeft een verklaring van de kraamhulp, die na de geboorte van [kind 2] in het gezin kwam, overgelegd. Deze verklaring bevestigt de lezing van de vrouw.
Dat de man geen mogelijkheid heeft gehad om eerder vervangende toestemming aan de rechtbank te vragen, is evenmin gebleken. In ieder geval volgt dit niet uit het feit dat de vrouw ten tijde van de geboorte van [kind 1] nog gehuwd was, aangezien dit huwelijk vier dagen later, op 26 augustus 2014, door echtscheiding is ontbonden. Dat de man concentratieproblemen had, in afwachting was van het contactherstel met de kinderen en/of de juridische mogelijkheden tot het verzoeken om vervangende toestemming niet kende, kan niet leiden tot de conclusie dat hij niet of niet eerder om erkenning of vervangende toestemming daarvoor had kunnen vragen. De man heeft na de geboorte van [kind 1] gedurende een periode van ruim viereneenhalf jaar geen actie ondernomen, zonder dat hij daarvoor een goede reden had. Gelet hierop dient bij de beoordeling van de verzoeken van de man de strikte maatstaf te worden toegepast en dient de vraag te worden beantwoord of de vrouw, door de erkenner toestemming te geven voor erkenning van de kinderen, misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt doordat zij slechts het oogmerk had de belangen van de man te schaden.
Het hof beantwoordt deze vraag, met de rechtbank, ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Uit het enkele gegeven dat de vrouw de erkenner toestemming tot erkenning heeft verleend, kort na het eerste contactherstel tussen de man en de kinderen, kan niet geconcludeerd worden dat de vrouw enkel het oogmerk had de belangen van de man te schaden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw met de erkenner sinds geruime tijd een serieuze en bestendige relatie heeft. De erkenner woont samen met de vrouw, hun zoon [de minderjarige] en [kind 1] en [kind 2] . De erkenner is betrokken bij de kinderen en draagt samen met de vrouw de dagelijkse zorg voor hen, zo blijkt ook uit het raadsrapport van 23 juni 2020.
Voorts acht het hof de verklaring van de vrouw ter zitting in hoger beroep dat zij in april 2018 de juridische situatie in overeenstemming wilde brengen met de feitelijke situatie, niet onaannemelijk. De vrouw had in april 2018 het voornemen om te trouwen met de erkenner en om samen een gezin te stichten. Door voorafgaand aan het huwelijk met de erkenner toestemming te geven de kinderen te erkennen, beoogde de vrouw de juridische situatie zo in te richten dat er geen onderscheid zou bestaan tussen de kinderen en de (eventuele) toekomstige gezamenlijke kinderen van de vrouw en de erkenner. Van het oogmerk slechts de belangen van de man te schaden acht het hof onder deze omstandigheden geen sprake. Derhalve wordt niet voldaan aan de strikte maatstaf.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat geen rechtsgrond bestaat voor vernietiging (dan wel nietig verklaring) van de erkenning door de erkenner en het verlenen van vervangende toestemming aan de man de kinderen te erkennen.