ECLI:NL:GHAMS:2021:1355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
23-003426-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015, alsook van het witwassen van de ten onrechte niet afgedragen belastinggelden. De verdachte heeft gedurende een periode van vijf jaar geen inkomsten opgegeven, terwijl hij een aanzienlijk inkomen genereerde uit de in- en verkoop van landbouwvoertuigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste belastingaangiften heeft ingediend, wat resulteerde in een te laag belastingbedrag. Daarnaast heeft hij het geld dat hij niet aan de belastingdienst heeft afgedragen, gebruikt voor persoonlijke uitgaven, wat het witwassen van deze gelden impliceert. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij dacht dat hij geen belasting hoefde te betalen over zijn inkomsten uit Peru, maar het hof heeft deze verklaring verworpen als onvoldoende om zijn strafbaarheid uit te sluiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en heeft verschillende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003426-18
Datum uitspraak: 4 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845028-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Peru) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg op 8 juni 2018 door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2012 tot en met 30 april 2016 te Utrecht en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n),
als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2014 en/of 2015 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of laten doen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens)
(in het geheel) geen inkomsten opgegeven en/of doen opgeven en/of laten opgeven, althans een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of doen opgeven
en/of laten opgeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 april 2012 tot en met 30 maart 2017
te Utrecht en/of elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 206.540,- euro), althans enig geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt en/of van een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 206.540,- euro), althans enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedragen was en/of wie voornoemde geldbedragen voorhanden had, immers heeft hij, verdachte, met dat/die geldbedrag(en) een groot aantal goederen (te weten onder andere elektronica en/of kleding en/of boodschappen) en/of uitjes en/of campingverblijf betaald, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf (te weten uit het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis (daaronder begrepen het daarbij horende herstelvonnis van 2 oktober 2018) waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Het standpunt van de verdediging

In hoger beroep heeft de raadsman zijn verweer in de kern beperkt - aan de hand van zijn pleitnota –
tot een betwisting van de hoogte van het door de belastingdienst vastgestelde benadelingsbedrag.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij weliswaar verantwoordelijk is
voor de aangiften zoals tenlastegelegd, maar dat hij deze niet met opzet onjuist heeft ingevuld.

Bewijsoverwegingen

Redengevende feiten omstandigheden
Op naam van de verdachte zijn, door middel van zijn DigiD, over de jaren 2011 tot en met 2015 aangiften inkomstenbelasting (IB) elektronisch ingediend bij de belastingdienst. [1] In deze aangiften heeft de verdachte over genoemde jaren in het geheel geen inkomsten opgegeven.
Bij doorzoekingen in de woning van de verdachte en in de woning van zijn toenmalige vriendin zijn op verschillende gegevensdragers onder meer e-mailberichten over het kopen, verschepen en verkopen van landbouwvoertuigen aangetroffen, foto’s van landbouwvoertuigen en onderdelen daarvan en documenten zoals vele aankoopfacturen. [2] Ten overstaan van de FIOD heeft de verdachte verklaard dat hij sinds 2009 in Nederland en elders in Europa landbouwvoertuigen inkoopt, die hij verscheept en verkoopt in Peru, en dat hij daarmee inkomen heeft verdiend. Hij heeft betalingen deels contant ontvangen en heeft geen administratie bijgehouden. [3] Uit een overzicht van de bankrekeningen van de verdachte blijkt dat hij
in de tenlastegelegde periode geldbedragen (uit Peru) heeft ontvangen en dat hij geldbedragen heeft overgemaakt van zijn zakelijke rekening naar zijn privé rekening. [4]
Feit 1
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte over de jaren 2011 tot en met 2015 opzettelijk onjuiste belastingaangiften IB heeft ingediend, als gevolg waarvan te weinig belasting is geheven.
Feit 2
Het geldbedrag dat hij ten onrechte niet heeft afgedragen aan de belastingdienst is daarom uit misdrijf,
te weten belastingfraude, afkomstig. De verdachte heeft dit geld in de periode van 11 april 2012 tot en met 10 februari 2017 van zijn zakelijke bankrekening overgeboekt naar zijn privé bankrekening en vervolgens uitgegeven aan onder meer elektronica, kleding, juwelier, fietsen, boodschappen en uitjes en campingverblijf en in contanten opgenomen. [5] Zodoende heeft de verdachte het geld witgewassen; hij heeft het overgedragen en omgezet en heeft er gebruik van gemaakt. Het hof is van oordeel dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen, gelet op de duur van de periode waarin hij genoemde handelingen steeds heeft herhaald.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 11 april 2012 tot en met 30 april 2016 in Nederland meermalen opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012 en 2013 en 2014 en 2015 onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting over genoemde jaren in het geheel geen inkomsten opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij in de periode van 11 april 2012 tot en met 30 maart 2017 te Utrecht van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij geld overgedragen en omgezet en daarvan gebruik gemaakt, immers heeft hij, verdachte, met dat geld een groot aantal goederen (te weten onder andere elektronica en kleding en boodschappen) en uitjes en campingverblijf betaald, terwijl hij, verdachte, wist dat dit geld onmiddellijk afkomstig was uit misdrijf, te weten uit het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen onder het kopje ‘redengevende feiten en omstandigheden’.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, gebaseerd op het advies van
een vriend en bij de Kamer van Koophandel ingewonnen informatie, dacht dat hij in Nederland geen belasting hoefde te betalen over de inkomsten die hij verkreeg uit de export naar Peru en dat hij daarom deze inkomsten niet heeft opgegeven bij de belastingdienst.
Het hof begrijpt deze verklaring als een beroep op rechtsdwaling. Het hof overweegt als volgt.
Wat er ook zij van de vraag of verdachte zich in een strafprocedure ten aanzien van belastingzaken succesvol op uitlatingen van de Kamer van Koophandel had kunnen beroepen, acht het hof het niet aannemelijk dat de Kamer van Koophandel, indien de verdachte heeft verteld dat hij woonachtig is in Nederland en ook (deels) in Nederland zijn inkopen doet en een forse omzet gaat draaien, een dergelijk advies heeft gegeven. Voorts is een vriend die, naar de verdachte zelf heeft verklaard, geen verstand heeft van belastingen, vanzelfsprekend geen bron waarop men zich kan beroepen. De verdachte komt daarom geen beroep toe op deze schulduitsluitingsgrond.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden en heeft verbeurdverklaard verschillende voorwerpen zoals genoemd in het vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal in het kader van de straf(maat) onder meer gesteld dat het fiscale benadelingsbedrag ongeveer
€ 160.000,00 bedraagt, maar dat er voor de duur van de op te leggen gevangenisstraf kan worden gekeken naar de oriëntatiepunten aan de onderkant van schaal d (voor benadelingsbedragen tussen
€ 125.000,00 en € 250.000,00).
De raadsman van de verdachte heeft de hoogte van het benadelingsbedrag betwist en heeft gesteld dat
de verdachte in totaal niet meer dan tussen de € 120.000,00 en € 80.000,00 heeft verzuimd af te dragen. De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en heeft daartoe, naast het voorgaande, aangevoerd dat de verdachte geen doorgewinterde crimineel is, dat hij schulden heeft, een bijstandsuitkering ontvangt die hij in de toekomst moet terugbetalen en dat
hij zijn huis zal moeten verkopen ter vereffening van zijn schulden (aan de belastingdienst).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en
de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende vijf jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangifte inkomstenbelasting, als gevolg waarvan telkens te weinig belasting werd geheven. De verdachte heeft gedurende deze periode in het geheel geen inkomsten opgegeven, terwijl hij in die jaren een ruim inkomen verkreeg uit de in- en verkoop van landbouwvoertuigen. Hij heeft voorts moedwillig de belastingdienst voorgelogen na vragen over zijn inkomen. Zodoende heeft hij langdurig en stelselmatig de fiscus en daarmee de samenleving benadeeld en heeft hij de belastingmoraal ondermijnd. Ook is de verdachte hierdoor als internationaal ondernemer ten onrechte jarenlang in een betere concurrentiepositie geweest dan ondernemers die wel hun fiscale verplichtingen nakwamen.
Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen enkel inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen.
Het geld dat de verdachte als inkomen ontving heeft hij gebruikt voor levensonderhoud en de aankoop van goederen. Zodoende heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen van deze ten onrechte niet afgedragen gelden.
Het hof acht deze feiten ernstig en rekent de verdachte zijn doelbewust frauduleuze handelen zeer aan.
De verdachte heeft geen inzichtelijke en verifieerbare administratie gevoerd en heeft verklaard dat een deel van zijn handel in contanten plaatsvond. De fiscale procedure met betrekking tot deze zaak loopt nog. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet kunnen vaststellen wat precies de hoogte is van het fiscale nadeel. In het licht van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal en de raadsman naar voren is gebracht, is het hof evenwel van oordeel dat een substantieel geldbedrag niet is afgedragen aan de fiscus.
Het hof ziet in beginsel in de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en in alle genoemde feiten en omstandigheden aanleiding de verdachte een straf op te leggen zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Hetgeen door de raadsman (in verzachtende zin) in het kader van de straf(maat) is aangevoerd maakt dat niet anders.
Gelet echter op enerzijds de ouderdom van de feiten en anderzijds de niet uit te sluiten omstandigheid dat de verdachte in Nederland opnieuw een onderneming begint, acht het hof het raadzaam een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen, gecombineerd met een proeftijd.
Niet kan worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Daartoe merkt het hof op, dat oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf, onvoldoende recht doet aan de duur van de strafbare handelingen en de ernst daarvan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf waarvan een deel voorwaardelijk van na te melden duur passend en geboden.
Verbeurdverklaring
De hierna te noemen onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (genummerd overeenkomstig de aangehechte beslaglijst) behoren hem toe. Deze voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard, aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen.
Nummer 4: een Apple computer;
Nummer 5: een Sony Vaio computer;
Nummers 10 tot en met 14: geldbedragen.
Teruggave aan verdachte
De onder de nummers 1 tot en met 3 en 6 tot en met 9 op de beslaglijst genoemde voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Deze goederen dienen aan de verdachte te worden geretourneerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen onder de nummers 4, 5 en 10 tot en met 14 van de beslaglijst zoals aangehecht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen,
te weten: de voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 3 en 6 tot en met 9 van de beslaglijst zoals aangehecht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2021.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring met bijlagen van 28 februari 2017 van [naam], belastingambtenaar met code AMB-008, dossierpagina 274 en geschriften, te weten telkens een afdruk van de gegevens van de aangiften van 2011 tot en met 2015, dossierpagina’s 279, 284, 290, 296 en 306.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2017 met code AMB-013, dossierpagina 326 e.v. en een proces-verbaal van bevindingen van 12 mei 2017 met code AMB-014, dossierpagina 330 e.v.
3.Een proces-verbaal van verhoor de verdachte van 4 juli 2017 met code V-001-01, dossierpagina 1 e.v. (pagina
4.Een proces-verbaal van ambtshandeling van 6 maart 2017 met code AMB-006, dossierpagina 276 tot en met 271 (pagina 1, 2 en 3).
5.Een proces-verbaal Zaakdossier 2 met code ZD-2, dossierpagina 111 e.v. (pagina 4 en 5) en een proces-verbaal van ambtshandeling van 6 maart 2017 met code AMB-006, dossierpagina 276 tot en met 271 (pagina 1, 2 en 3).