ECLI:NL:GHAMS:2021:1275

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
5 mei 2021
Zaaknummer
200.239.119/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling van hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten tussen bouwbedrijf en Vereniging van Eigenaren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van [X] BOUW B.V. tegen de VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET SERVICEFLATGEBOUW [naam]. De zaak betreft een geschil over de betaling van een hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft eerder op 1 december 2020 een tussenarrest gewezen en in deze uitspraak wordt het verdere verloop van het geding besproken. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de VvE aan [X] een bedrag van € 316.590,26 exclusief btw verschuldigd was, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2015. Partijen zijn het erover eens dat het totale bedrag inclusief btw € 369.151,54 bedraagt. [X] heeft aangevoerd dat de VvE een bedrag van € 301.454,90 heeft voldaan, waardoor er nog een bedrag van € 67.696,63 resteert. De VvE betwist dit en stelt dat zij in totaal € 333.844,10 heeft voldaan. Het hof heeft besloten om uit te gaan van het bedrag dat de VvE voorafgaand aan de inleidende dagvaarding heeft betaald. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en kent [X] een hoofdsom toe van € 67.696,64, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.239.119/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/611297/ HA ZA 16-654
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 mei 2021
inzake
[X] BOUW B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A. Paternotte te Hoofddorp,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET SERVICEFLATGEBOUW [naam] , GELEGEN TE [plaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A. van der Lubbe te Arnhem.

1.Het verder verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [X] en de VvE genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 1 december 2020 een tweede tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Vervolgens heeft [X] een akte, met een productie, ingediend, waarop [X] bij antwoordakte, met producties, heeft gereageerd.
Ten slotte is weer arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat, na aftrek van het bedrag van een opgeschorte factuur, de VvE aan [X] voor de door deze verrichte werkzaamheden een bedrag van € 316.590,26 exclusief btw verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 december 2015. Partijen dienden zich bij akte respectievelijk antwoordakte erover uit te laten welk bedrag dan inclusief btw toewijsbaar is, zowel in totaal als in aanvulling op het door de rechtbank reeds toegewezene.
2.2
Partijen zijn het erover eens dat de VvE voor de werkzaamheden in totaal inclusief btw een bedrag van € 369.151,54 verschuldigd is.
2.3
[X] heeft in haar laatste akte aangevoerd dat door de VvE een bedrag van € 301.454,90 is voldaan, zodat een bedrag van € 67.696,63, te verhogen met wettelijke handelsrente resteert. Zij maakt daarnaast aanspraak op het door de rechtbank reeds toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.4
De VvE heeft in haar antwoordakte gesteld dat zij niet slechts € 301.454,90 heeft voldaan, maar in totaal € 333.844,10 aan hoofdsom, rente en incassokosten, doordat zij na de bestreden vonnissen bedragen heeft verrekend.
2.5
[X] heeft niet kunnen reageren op de stellingen van de VvE over de door haar gedane betalingen, maar dat is ook niet nodig. Het hof zal zich niet verdiepen in de vraag welke bedragen de VvE op grond van de bestreden vonnissen nog heeft betaald, maar zal, net als de rechtbank, uitgaan van het bedrag van € 301.454,90 dat voorafgaand aan de inleidende dagvaarding door de VvE is betaald. Het doel van het hoger beroep is immers om te bepalen welke door de rechtbank afgewezen posten alsnog moeten worden toegewezen, niet om tussen partijen een sluitende afrekening op te maken. Partijen worden in staat geacht dat zelf te doen.
2.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de vonnissen van de rechtbank zal vernietigen. Toegewezen wordt een hoofdsom van ( € 369.151,54 - € 301.454,90 = ) € 67.696,64, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2015. Eveneens toewijsbaar is het door de rechtbank reeds toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van het geding in beide instanties zullen worden gecompenseerd, omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. Het hof zal ook het verstekvonnis van 1 juni vernietigen, nu de rechtbank dat abusievelijk heeft nagelaten.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen onder zaak-/rolnummer C/13/605447 / HA ZA 16-343 gewezen verstekvonnis van 1 juni 2016 van de rechtbank Amsterdam;
vernietigt de tussen partijen onder zaak-/rolnummer C/13/611297 / HA ZA 16-654 gewezen vonnissen van 18 oktober 2017 en 27 december 2017 van de rechtbank Amsterdam;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de VvE tot betaling aan [X] van een bedrag van € 67.696,64, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 december 2015 en tot betaling van een bedrag van € 40,= aan buitengerechtelijke incassokosten;
compenseert de proceskosten van het geding in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.C.W. Rang en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.