ECLI:NL:GHAMS:2021:1249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
200.274.620/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging omgangsregeling en gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een wijziging van de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige, alsook over het gezamenlijk gezag van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter van 2 juni 2020 ontvangen, waarin een nieuwe omgangsregeling was vastgesteld. Het hof had in een tussenbeschikking van 12 januari 2021 partijen gevraagd om aan te geven of zij nog belang hadden bij de behandeling van de zaak, gezien de nieuwe beschikking van de kinderrechter. De vrouw, verweerster in hoger beroep, stelde dat de man geen belang meer had bij zijn hoger beroep, omdat de nieuwe omgangsregeling inmiddels in kracht van gewijsde was gegaan.

Het hof overwoog dat de man geen gebruik had gemaakt van de gelegenheid om zijn standpunt kenbaar te maken en dat de beschikking van de kinderrechter van latere datum was dan de bestreden beschikking. Hierdoor had de man geen belang meer bij de behandeling van zijn grieven met betrekking tot de omgangsregeling. Het hof wees het verzoek van de man om een co-ouderschap vast te stellen af en bekrachtigde de beschikking waarvan beroep. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de griffier aanwezig was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 april 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.274.620/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/671825 / FA RK 19-5465 (JE/JS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 20 april 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.N. Voogd te Amsterdam.
Als informant is aangemerkt:
- Jeugdbescherming Regio Amsterdam (verder ook te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn (tussen)beschikking van
12 januari 2021. Bij die beschikking zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of en zo ja welk belang zij nog hebben bij een beslissing in de onderhavige zaak daar waar het betreft de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] , gelet op hetgeen is bepaald bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 2 juni 2020, welke beschikking van latere datum is dan de bestreden beschikking en inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. De onderhavige zaak is pro forma aangehouden tot 31 januari 2021.
1.2
Na voormelde tussenbeschikking zijn de navolgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 15 januari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 februari 2021.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
De man heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zich uit te laten over de vraag zoals door het hof geformuleerd in de (tussen)beschikking van 12 januari 2021.
2.2
De vrouw stelt zich bij journaalbericht van 15 januari 2021 – kortgezegd – op het standpunt dat de man geen belang meer heeft bij zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking voor zover dat ziet op de omgangsregeling gelet op de bij beschikking van de kinderrechter van
2 juni 2020 bepaalde omgangsregeling die thans geldend is. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat ziet op de omgangsregeling.
2.3
Het hof overweegt als volgt.
In de beschikking van de kinderrechter van 2 juni 2020 is bepaald dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling wordt gewijzigd met dien verstande dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] zal worden hervat onder begeleiding van het Omgangshuis Noord-Holland gevestigd te Zaandam, dan wel een vergelijkbare instelling en kan worden uitgebreid wanneer dat in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
Deze beschikking is, zoals het hof reeds in zijn beschikking van 12 januari 2021 heeft overwogen, van latere datum dan de bestreden beschikking. De man is van deze beschikking niet in hoger beroep gegaan, zodat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en nu van toepassing is. Gelet op deze omstandigheid heeft de man naar het oordeel van het hof geen belang meer bij een behandeling van de grieven, voor zover deze zien op de omgangsregeling. Het hof zal het verzoek van de man om een zodanige omgangsregeling vast te stellen dat sprake zal zijn van co-ouderschap dan ook afwijzen.
2.4
Zoals reeds overwogen in de beschikking van 12 januari 2021, zal het hof het in hoger beroep gedane verzoek van de man om het gezamenlijk gezag van partijen in stand te laten, afwijzen.
2.5
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M van Baardewijk, M.C. Schenkeveld en
M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier, en is op
20 april 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.