In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind is beëindigd en de vrouw is belast met het eenhoofdig gezag. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om het gezamenlijk gezag in stand te houden en een co-ouderschapsregeling vast te stellen. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak is complex, met een geschiedenis van conflicten tussen de ouders, die hun communicatie ernstig hebben verstoord. De man heeft zijn minderjarige kind sinds januari 2020 niet meer gezien, omdat hij het niet eens kan worden met de voorwaarden die de Jeugdbescherming en het Omgangshuis stellen voor de omgang. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist en wijst op de agressieve en intimiderende houding van de man, die ook door justitie en hulpverleningsinstanties is opgemerkt. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat het gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind zou zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over hun kind zonder dat dit schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De zaak is pro forma aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de omgangsregeling.