ECLI:NL:GHAMS:2021:123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
23-000555-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van straf in hoger beroep na overvallen met geweldscomponent

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2020. De verdachte, geboren in 1966 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in P.I. Midden Holland te Alphen aan den Rijn. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden voor een poging tot overval en 20 maanden voor een voltooide overval, maar het hof heeft de totale straf verhoogd naar 30 maanden.

De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een poging tot overval op een grenswisselkantoor en een voltooide overval op een apotheek, waarbij hij dreigde met een (vuur)wapen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen. Ondanks dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, heeft het hof geen aanleiding gezien om hem on- of verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De deskundigen konden niet met zekerheid vaststellen dat de stoornis de gedragingen van de verdachte ten tijde van de feiten heeft beïnvloed.

Het hof heeft ook geen noodzaak gezien om de psychiater van de verdachte te horen, omdat er geen onderbouwing was voor de veronderstelling dat deze arts iets zou kunnen bijdragen aan de beoordeling van de toerekenbaarheid. De verdachte heeft eerder in België gevangenisstraffen ondergaan voor vergelijkbare delicten, wat ook in de overwegingen is meegenomen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en overleveringsdetentie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000555-20
datum uitspraak: 22 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer
13-103668-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in overleveringsdetentie en voorarrest en voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair gevorderd dat de behandeling van de strafzaak wordt aangehouden om de psychiater die de verdachte thans in de penitentiaire inrichting (P.I.) in Alphen aan den Rijn behandelt een rapportage over de verdachte te doen uitbrengen. Die rapportage zou dan voor nader commentaar kunnen worden voorgelegd aan de psychiater [naam 1] en de psycholoog [naam 2], die eerder Pro Justitia over de verdachte hebben gerapporteerd.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd aan de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van overleveringsdetentie en voorarrest op te leggen.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, in combinatie met de maatregel van ter beschikking stelling met dwangverpleging.
Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de psychiater die de verdachte thans in de P.I. in Alphen aan den Rijn behandelt te horen dan wel te laten rapporteren over de verdachte.
Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw het hof een lagere straf dan 48 maanden gevangenisstraf op te leggen nu er sprake is van een voortgezette handeling dan wel van meerdaadse samenloop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, net in Nederland aangekomen en kennelijk in geldnood, op één dag op het Centraal Station schuldig gemaakt aan achtereenvolgens een poging tot overval op een grenswisselkantoor en een voltooide overval op een apotheek, waarbij hij geld en medicijnen heeft buit gemaakt. Zowel in het grenswisselkantoor als in de apotheek heeft de verdachte zijn hand op een zodanige wijze in zijn jaszak gehouden dat het leek alsof hij een (vuur)wapen bij zich had en hiermee dreigde. In de apotheek heeft hij bovendien zijn hand op een dusdanige wijze tegen een van de slachtoffers aangeduwd dat zij dacht dat zij een (vuur)wapen op haar lichaam voelde. Ook heeft de verdachte in de apotheek – waar hij nota bene dezelfde dag nog als klant was geweest – gezegd dat hij zou schieten als men niet zou doen wat door hem werd opgedragen.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij kennelijk meent op deze manier en ten koste van anderen aan geld te moeten komen wanneer hem dat ontbreekt. Met name in de apotheek heeft hij willekeurige aanwezigen en medewerkers angst aangejaagd, zonder dat is gebleken dat hij zich veel gelegen heeft laten liggen aan de impact van zijn optreden op deze mensen. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen vaak langdurige angst bij de directe slachtoffers maar zorgen ook voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij.
Het hof heeft in verband met het vorenstaande in het bijzonder aandacht geschonken aan de vraag of, en zo ja, in welke mate, de verdachte van een en ander een verwijt kan worden gemaakt. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is de verdachte onderzocht door de eerder genoemde psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2]. Deze deskundigen hebben hun bevindingen neergelegd in een Pro Justitia rapportage van respectievelijk 18 november 2019 en 7 november 2019. Uit beide rapportages komt naar voren dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een stoornis in het gebruik van middelen. Echter, zowel de psychiater als de psycholoog hebben beschreven dat niet met zekerheid kan worden geconcludeerd dat er sprake is van nog een andere stoornis en daarnaast dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat de wel geconstateerde stoornis de gedragingen van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten heeft beïnvloed. Beide deskundigen hebben zich om die reden onthouden van een advies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Wel heeft de psychiater zijn twijfel geuit over de door de verdachte gepresenteerde psychotische symptomen en heeft hij vermeld dat hij de indruk had dat er sprake was van een opportunistisch belang bij de verdachte. De psycholoog heeft nog opgemerkt dat de gedragingen van de verdachte niet de indruk wekken dat hij niet wist wat hij deed. De score van de verdachte op een bij hem door de psycholoog afgenomen symptoomvalidatietest versterkt het vermoeden dat de verdachte zijn klachten simuleert of overdrijft.
Op grond van dit alles ziet het hof in navolging van de rechtbank geen aanleiding om de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten on- dan wel verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het hof rekent de verdachte het plegen van deze feiten volledig toe.
Het hof ziet verder geen noodzaak om de psychiater bij wie de verdachte thans in de P.I. in behandeling zegt te zijn, nader te horen of te laten rapporteren. Nog afgezien van het feit dat van deze arts dan wel diens behandeling helemaal niets bekend is – de verdachte heeft zelfs geen naam genoemd, terwijl hij die toch zou moeten weten – is op geen enkele manier onderbouwd dat deze arts, anders dan de geraadpleegde forensisch deskundigen, iets zal kunnen zeggen over de toerekenbaarheid van de verdachte ten tijde van het plegen van de hier aan de orde zijnde feiten. De mededeling van de verdachte dat hij op eigen verzoek al enige maanden in een isoleercel verblijft, maakt dit niet anders. Ook hier geldt dat er alleen sprake is van die enkele mededeling, terwijl enige onderbouwing ontbreekt. Ook overigens heeft het hof geen aanwijzingen dat er ten tijde van het plegen van de strafbare feiten dan wel op dit moment sprake zou zijn van een ernstig psychisch disfunctioneren van de verdachte dat tot strafvermindering of zelfs straffeloosheid zou moeten leiden.
Uit het vorenstaande volgt ook dat de oplegging van de maatregel van ter beschikking stelling met dwangverpleging niet aan de orde is. Het hof zal aan de verdachte, gelet op de ernst van de feiten en het verwijt dat hem wordt gemaakt, een gevangenisstraf van aanzienlijke duur opleggen. Daarbij heeft het hof nog het volgende betrokken.
Anders dan de raadsvrouw acht het hof geen sprake van een voortgezette handeling ten aanzien van de feiten 1 en 2. Wel is er sprake van meerdaadse samenloop.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een
first offendervan een overval op een winkel met licht geweld of dreiging met geweld een gevangenisstraf van twee jaar genoemd.
Het hof heeft kennis genomen van een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder door de strafrechter is veroordeeld. In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat uit een op naam van de verdachte staand strafblad van 8 augustus 2019, afgegeven door de Belgische autoriteiten, blijkt dat de verdachte aldaar meermalen tot langdurige gevangenisstraffen is veroordeeld voor vermogensdelicten, waarbij eveneens sprake was een geweldscomponent dan wel dreiging met geweld.
Tot slot heeft het hof kennisgenomen van het advies van [naam 3], als reclasseringsmedewerker verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa van 7 januari 2020. Zij adviseert oplegging van een straf zonder daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden en ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met aftrek van overleveringsdetentie en voorarrest passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden
- beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie dan wel in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. J.L. Bruinsma en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2021.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=================================================================
[…]