ECLI:NL:GHAMS:2021:1111

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
23-004461-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk geldbedrag in de kunsthandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, Mega Melogale, werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 100.000,00, dat op 10 november 2015 in zijn woning werd aangetroffen. Het hof concludeert dat de verdachte niet in staat is gebleken om de herkomst van het geld te verifiëren. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was uit kunsthandel en leningen van vrienden, maar deze verklaringen waren niet verifieerbaar. Het hof oordeelt dat het geld onmiskenbaar van misdrijf afkomstig is, gezien de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen en de gebrekkige administratie van de verdachte. De verdachte werd vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar het hof achtte het bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De straf die werd opgelegd bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 240 uren, met aftrek van eerder verrichte taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004461-18
datum uitspraak: 20 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2018 in de strafzaak onder de parketnummers
13-997108-15 en 09-818115-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven postadres: [adres 1] te [woonplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2015 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) van een of meer voorwerp(en), te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) EURO 100.000,- (te weten honderdduizend), althans enig geldbedrag aangetroffen in een kluis,
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of die voorwerpen verworven
en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep is gewijzigd en een andere bewijsconstructie is gebezigd.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het witwassen van een bedrag van € 100.000,00.
De advocaat-generaal acht niet bewezen dat de verdachte een gewoonte maakte van witwassen en evenmin dat hij verhullingshandelingen heeft gepleegd, zodat de advocaat-generaal voor deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspraak heeft gevorderd.
De advocaat-generaal heeft – kort samengevat – gesteld dat het aantreffen van een contant geldbedrag van € 100.000,00, verdeeld in tien bundels van € 10.000 waaronder vijftig biljetten van € 500,00 in een kluis in een woning, een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. De verklaring die de verdachte vervolgens over de herkomst van het geld heeft afgelegd is niet aannemelijk, concreet en verifieerbaar gebleken voor de politie. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen € 100.000,00 middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Uit de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd blijkt dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke uitleg heeft gegeven over de legale herkomst van de
€ 100.000,00 die hij voorhanden had. De verdachte heeft dit geld verdiend met zijn kunsthandel. Daarnaast heeft hij geld geleend. De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring de boekhouding van zijn handel aan de politie overlegd. Daarnaast is er bij de doorzoeking van de woning van de verdachte en in zijn opslagruimte een groot aantal schilderijen aangetroffen, wat de stelling van de verdachte dat hij in kunst handelt onderbouwt.
Dat de boekhouding van de verdachte slordigheden bevat is volgens de raadsman onvoldoende om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen, nu niet zonder meer gezegd kan worden dat de verklaring daarmee niet meer concreet, verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk is. Het kan volgens de raadsman niet worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en er kan niet met voldoende mate van zekerheid uitgesloten worden dat de verklaring van de verdachte klopt, daarom kan het bestanddeel afkomstig uit enig misdrijf niet bewezen worden verklaard, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof spreekt de verdachte vrij voor dat deel van de tenlastelegging dat ziet op medeplegen, gewoontewitwassen en het plegen van verhullingshandelingen, nu daar in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor zijn.
Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier het volgende vast.
Op 10 november 2015 is de woning waar de verdachte op dat moment verbleef doorzocht. De verdachte was bij de politie in beeld gekomen in het onderzoek Melogale dat gericht was op [naam 1] . Het vermoeden bestond dat de verdachte zich samen met [naam 1] en anderen bezighield met de handel in verdovende middelen. Tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte is, in een kluis, een geldbedrag aangetroffen van € 100.000,00 bestaande uit verschillende coupures waaronder 50 biljetten van € 500,00. De verdachte heeft over het geldbedrag van € 100.000,00 verklaard dat dit geld van hem is.
Het gaat in deze zaak om de vraag of kan worden bewezen dat dit geld, dat de verdachte voorhanden heeft gehad, van misdrijf afkomstig is. Het hof merkt hierbij op dat het niet vereist is dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Om dit te beoordelen hanteert het hof het volgende toetsingskader.
Indien op basis van de feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen kan worden vastgesteld, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf, dan nog kan bewezen worden dat het geldbedrag ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is. Dit is mogelijk als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Naar het oordeel van het hof levert het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid
– € 100.000,00 – contant geld, waaronder 50 coupures van € 500,00, welke coupures, naar algemeen bekend is, in het legale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn, een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij het geld bij elkaar heeft gesprokkeld, geleend van vrienden en verdiend heeft met verkopen (van schilderijen). Er zijn, volgens de verdachte, geen leenovereenkomsten op papier gezet omdat hij zijn vrienden buiten schot wil houden. Volgens de verdachte had hij het geld in huis omdat hij werd bedreigd en mogelijk een groot geldbedrag aan zijn bedreigers moest betalen. De verdachte heeft, naar eigen zeggen, sinds 2009 een eigen bedrijf als kunstmakelaar, genaamd [bedrijf] .
Ter onderbouwing van de verklaring van de verdachte over de herkomst van de € 100.000,00 heeft hij de boekhouding van zijn bedrijf over het jaar 2015 overgelegd. Dit was voor de politie aanleiding om extra onderzoek naar de herkomst van de € 100.000,00 te doen.
Uit het onderzoek van de politie naar de boekhouding volgt dat de boekhouding geen enkel verifieerbaar aanknopingspunt biedt voor een legale kunsthandel. De boekhouder van de verdachte heeft verklaard dat het bedrijf van de verdachte geen in- en verkoopfacturen in haar administratie voerde; alles ging contant. Om de in- en verkoop toch te verantwoorden leverde de verdachte verzamelstaten aan. Zijn in- en verkoopcijfers zijn dus niet verifieerbaar. [1] Het hof merkt op dat dit betekent dat alle informatie over de bedrijfsvoering in de administratie dus uitsluitend is gebaseerd op het woord van de verdachte. Bovendien is deze onverifieerbare administratie ook niet sluitend. Zo zijn er verschillen aangetroffen tussen de financiële cijfers in de balans en de verlies- en winstrekening en de voorraadadministratie. Er is geen aansluiting te maken met de lijst van individuele kunstwerken en de balanswaarde op 31 december 2015. De door de verdachte overgelegde facturen over de jaren 2014 en 2015 die de verkoop van schilderijen zou moeten onderbouwen zijn zeer summier en voldoen niet allemaal aan de wettelijke minimumeisen. Zo valt in het geheel niet op te maken welk schilderij aan wie verkocht is. Alle kopers zijn anoniem en zouden volgens de facturen allen contant hebben betaald. Er is niet één verifieerbare klant bekend of te achterhalen. [2]
Het hof concludeert dat op basis van het dossier op geen enkele wijze is te verifiëren of de verdachte daadwerkelijk in kunst heeft gehandeld en zo ja, of dat is gebeurd op een schaal die het voorhanden hebben van het aangetroffen geldbedrag zou kunnen verklaren. Ook ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte geen namen kunnen of willen noemen van personen die kunstwerken van hem zouden hebben gekocht. De verdachte heeft evenmin namen kunnen of willen noemen van personen die hem geld zouden hebben geleend en heeft niet alsnog leenovereenkomsten overgelegd.
De verklaring van de verdachte dat het aangetroffen geldbedrag uit kunsthandel afkomstig is, dan wel geleend geld is, is dus niet verifieerbaar. Het hof concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 100.000,00 uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof vindt dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door een bedrag van € 100.000,00 voorhanden te hebben.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 november 2015 te Den Haag zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij een voorwerp te weten een geldbedrag van EURO 100.000,- (honderdduizend), aangetroffen in een kluis, voorhanden gehad terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2021. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De aangetroffen € 100.000,00 is geld van mij.
2. Een proces-verbaal van doorzoeking van 16 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s BC12 369 – BC12 371, inclusief bijlagen). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 10 november 2015 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in een woning gelegen aan de [adres 2] .
Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen:
Een geldbedrag van €100.000,- aangetroffen in een kluis,
Aan de bewoners werd gevraagd waar het geld uit de kluis van afkomstig was. De heer [naam 2] verklaarde dat het geld van zijn vader was, verdachte [verdachte] .
3. Een kennisgeving van inbeslagneming van 11 november 2015, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s BC12 396 – BC12 397, inclusief bijlagen). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In beslag genomen goederen:
Geld 100.000,00 euro.
In de bijlagen:
50x EUR 500 - 25.000,00
48x EUR 200 - 9600,00
602x EUR 100 - 60.200,00
104x EUR 50 - 5200,00

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van de 27 uren die verdachte al in het kader van zijn transactie aan taakstraf heeft verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf wordt toegewezen. Wat betreft het in beslag genomen geldbedrag van € 100.000,00 vordert zij dat dit verbeurd wordt verklaard. Het in beslag genomen geldbedrag van € 550,00 dient aan de verdachte te worden teruggegeven, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht dat bij strafoplegging rekening wordt gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook voert de raadsman aan dat de transactieovereenkomst leidend zou moeten zijn bij strafoplegging. Bovendien voert de raadsman aan dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal betekenen dat de verdachte zijn baan zal verliezen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. Het voorhanden hebben van geld dat afkomstig is van misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie. Door aldus te handelen heeft de verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een baan heeft met thans uitzicht op een vast contract. Ook is de verdachte sinds het bewezenverklaarde feit niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Hoewel de ernst van het feit zonder meer een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigt, zal het hof niet overgaan tot oplegging daarvan, teneinde de positieve weg die de verdachte is ingeslagen niet te doorkruizen. Het hof houdt bij de strafoplegging ook rekening met het tijdsverloop en met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof zal volstaan met een constatering van de overschrijding van de redelijke termijn, nu het hof in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte over zal gaan tot oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De voorwaardelijk gevangenisstraf dient ertoe om de verdachte er van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.

Beslag

Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 100.000,00 behoort volgens opgave van de verdachte aan hem toe en is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot welke het strafbare feit door de verdachte is begaan, als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal daarom dit geldbedrag verbeurd verklaren.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 550,00 zal het hof bepalen dat dit terug dient te worden gegeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank
's-Gravenhage van 28 augustus 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hetgeen wat betreft de strafoplegging door het hof is overwogen, acht het hof het thans niet aangewezen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf te gelasten. Het hof zal om die reden in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak heeft besteed aan tenuitvoerlegging van de bij de transactieovereenkomst van 16 februari 2017 opgelegde taakstraf (te weten: 27 uren), bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
€ 100.000,00.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
€ 550,00.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 augustus 2015 met parketnummer 09-818115-15, te weten een gevangenisstraf van twee maanden met dien verstande dat deze wordt omgezet in een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.J.A. Plaisier en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 april 2021.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2016 door [verbalisant 3] (pg. BC12 002 – BC12 006).
2.Proces-verbaal van bevindingen financiële administratie [bedrijf] van 24 januari 2018 door [verbalisant 4] (BC12 009 – BC12 014, inclusief bijlagen).