ECLI:NL:GHAMS:2021:1085

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
23-002602-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van diefstal met geweld, wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en computervredebreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2019. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld, wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en computervredebreuk. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het onderzoek ter terechtzitting op 16 februari 2021. De verdachte is in hoger beroep gegaan tegen de vrijspraak van de rechtbank, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet buiten redelijke twijfel kan worden gelinkt aan de hem verweten gedragingen. De aangifte van de benadeelde partij, die stelde dat hij op 22 september 2017 was beroofd, werd niet voldoende ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Het hof concludeert dat de verdachte niet kan worden bewezen dat hij de feiten heeft gepleegd, en spreekt hem vrij van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft de kosten voor de benadeelde partij en de verdachte ieder voor hun eigen rekening bepaald.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002602-19
datum uitspraak: 2 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-674015-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [aanslagnummer].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 5 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 22 september 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas en/of een mobiele telefoon en/of een portemonnee, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader

- die [benadeelde] bij zijn jas heeft/hebben vastgepakt en/of
- tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd: "Mee komen" en/of "Geef mij alles wat je hebt",
in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) ter hand heeft/hebben genomen en/of eenmaal of meermalen op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd: "Mee komen" en/of "Geef mij je jas",
in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- de mobiele telefoon uit de hand van die [benadeelde] heeft/hebben gerukt of getrokken en/of
- die [benadeelde] op/tegen het gezicht heeft/hebben gestompt of geslagen en/of
- die [benadeelde] heeft/hebben gedwongen op een scooter mee te rijden en/of
- een portemonne uit de hand van die [benadeelde] heeft gerukt of getrokken;

2.hij op of omstreeks 22 september 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers heeft/hebben) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)

- die [benadeelde] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en/of
- die [benadeelde] op/tegen het gezicht gestompt of geslagen en/of
- tegen die [benadeelde] gezegd: "Je gaat met mij mee. We gaan pinnen", althans woorden van dergelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- die [benadeelde] opgedragen achter op een scooter te gaan zitten en/of
- is hij, verdachte en/of zijn mededader met die [benadeelde] gaan rijden, in elk geval heeft hij, verdachte en/of zijn mededader die [benadeelde] belet te gaan warheen hij wilde gaan;

3.3.hij op of omstreeks 22 september 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de inloggegevens/de code van de mobiel bankieren app (van een ABN AMRO rekening), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader

- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) ter hand heeft/hebben genomen en/of eenmaal of meermalen op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd: "Voer de code in",
in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- de mobiele telefoon uit de hand van die [benadeelde] heeft/hebben gerukt of getrokken en/of
- de inloggegevens/de code voor de mobiel bankieren app (ABN AMRO) heeft/hebben ingetoetst;

4.hij op of omstreeks 22 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten een computer en/of mobiele telefoon, in elk geval een internetbankierenomgeving (van ABN AMRO), is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, te weten (een) onrechtmatig verkregen inloggegevens/code van een mobiel bankieren app van een de ABN AMRO Bank.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
De aangever heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving op
22 september 2017. De aangifte houdt, samengevat, het volgende in. De aangever was die dag samen met oud-klasgenoot [naam]. Aangekomen bij het huis van [naam], werd [naam] aangesproken door een jongen die geld van [naam] wilde. Deze jongen wendde zich vervolgens tot de aangever en richtte een vuurwapen op hem. Onder dreiging van het vuurwapen heeft de aangever zijn jas afgegeven, evenals de code van zijn telefoon en voor internetbankieren. De jongen probeerde geld vanaf de rekening van de aangever over te maken, maar dat lukte niet omdat daarvoor een apparaatje nodig was. Vervolgens sloeg de jongen de aangever met zijn vuist en dwong hij de aangever achterop zijn scooter te stappen. [naam] bleef achter. De jongen stopte bij een bank, waar de aangever van hem moest pinnen. Er is toen niet gepind en ze zijn weer vertrokken. Op enig moment zag de aangever kans om van de scooter af te stappen en heeft hij medewerkers van handhaving aangesproken.
De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of de verdachte de jongen is die de aangever heeft beroofd en op zijn scooter heeft meegenomen.
Naar het oordeel van het hof kan deze vraag niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid bevestigend worden beantwoord, nu de aangifte en de zogeheten FOSLO-confrontatie, waarin de aangever de verdachte heeft herkend, onvoldoende steun vinden in andere objectieve bewijsmiddelen. Het hof overweegt daartoe – anders dan de rechtbank – dat de scooter waarop de dader reed niet zonder meer aan de verdachte kan worden gekoppeld. De scooter waarop de dader reed is blijkens het dossier grijs van kleur, terwijl de scooter die de verdachte in zijn bezit had – blijkens een door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde aangifte van diefstal van die scooter – wit van kleur was. Dat de verdachte op de bewuste dag in het bezit was van de grijze scooter, volgt niet uit de bewijsmiddelen. De ‘herkenning’ van de scooter kan derhalve niet bijdragen aan het bewijs. Dat geldt ook voor het feit dat er veelvuldig telefonisch contact is geweest in de periode rond de overval tussen de verdachte en [naam] en dat de telefoon van de verdachte op enig moment tijdens de overval aanstraalde op een zendmast in de omgeving van de mogelijke plek waar de dader de aangever mee naartoe had genomen om te pinnen. Alhoewel deze omstandigheden erop zouden kunnen duiden dat de verdachte de bewuste dag in contact heeft gestaan met [naam] en mogelijk in de (ruime) buurt van een pinlocatie is geweest, staan ze vanwege hun relatieve onbepaaldheid, in een te ver verwijderd verband van de tenlastegelegde feiten. Ook in samenhang met de FOSLO beschouwd komt het hof niet tot een bevestigend antwoord op de vraag of de verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd.
Gelet op het voorgaande kan de verdachte niet buiten redelijke twijfel met de hem verweten gedragingen in verband worden gebracht. Aldus is het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.941,85. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1, 2, 3, en 4 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. N.A. Schimmel en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 maart 2021.