ECLI:NL:GHAMS:2021:1024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
200.264.240/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en informatieverschaffing tussen ex-echtgenoten en vennootschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door PT Nanouk Indonesia (PTNI) en twee appellanten, die ex-echtgenoten zijn, tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over een geldlening die door de geïntimeerde, Nanouk Holding B.V., aan PTNI is verstrekt. De appellanten betwisten de handtekening op de leningsovereenkomst en de opeisbaarheid van de lening. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de appellanten hoofdelijk veroordeeld tot het verstrekken van informatie over de bedrijfsvoering van PTNI en de overdracht van bepaalde onroerende zaken aan PTNI. De appellanten hebben in hoger beroep dertien grieven ingediend, waaronder de vraag of de Current Accountagreement als rechtsgeldige overeenkomst kan worden beschouwd. Het hof oordeelt dat de Current Accountagreement niet als een gesloten overeenkomst kan worden aangemerkt, maar erkent wel het bestaan van de geldlening. Het hof bekrachtigt de veroordelingen tot informatieverstrekking, maar vernietigt de veroordelingen tot overdracht van onroerende zaken. De kosten van het geding worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.264.240/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/654864 / KG ZA 18-1030
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 april 2021
inzake

1.de rechtspersoon naar buitenlands recht PT NANOUK INDONESIA,

gevestigd te Magelang (Central Java), Indonesië,
2. [appellant sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
3. [appellante sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten, verweerders in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.L.W. Nillesen te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. NANOUK HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden, appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem.
Appellanten/verweerders in incidenteel hoger beroep worden hierna PTNI, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] genoemd en gezamenlijk [appellanten] , en geïntimeerden/appellanten in incidenteel hoger beroep [geïntimeerde] en Nanouk Holding en gezamenlijk [geïntimeerden]

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] en [appellant sub 2] zijn gehuwd geweest en exploiteerden vanuit hun gezamenlijke vennootschap PTNI een villapark in Indonesië. Tussen hen is een geschil ontstaan over de financiële ontvlechting van die samenwerking, in het bijzonder omtrent het bestaan en de terugbetaling van een lening die [geïntimeerde] volgens haar (via Nanouk Holding) aan PTNI heeft verstrekt ter financiering van de onderneming.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 28 juni 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eiseressen en [appellanten] als gedaagden. De dagvaarding, met producties, bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens houdende wijziging van eis en tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met een productie.
Partijen hebben de zaak op de mondelinge behandeling van 27 oktober 2020 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Nillesen voornoemd en [geïntimeerden] door mr. Ariens voornoemd en mr. J.P. Koets, advocaat te Haarlem, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben in het principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, naar het hof begrijpt, alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties inclusief nakosten, en tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerden] hebben voldaan (daaronder begrepen de eventueel verbeurde dwangsommen), met wettelijke rente.
[geïntimeerden] hebben in principaal en incidenteel hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover, begrijpt het hof, hun vorderingen daarbij zijn afgewezen, en zal bekrachtigen voor het overige, en tot toewijzing van hun gewijzigde eis, die inhoudt dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
PTNI veroordeelt tot betaling aan Nanouk Holding van € 500.000 als voorschot op de terugbetaling van de geldlening;
[appellanten] hoofdelijk veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het arrest de in productie 79 genoemde stukken grond op naam van PTNI te (laten) stellen, op straffe van een dwangsom van € 10.000 voor iedere dag dat zij met de nakoming van deze veroordeling in gebreke blijven;
[appellanten] hoofdelijk veroordeelt:
-
primairom binnen twee weken na de onder 2 genoemde overdracht/ overschrijving een hypothecaire inschrijving te vestigen op de aan PTNI in eigendom toebehorende registergoederen;
-
subsidiairom binnen twee weken na betekening van het arrest een zekerheid te verstrekken in overeenstemming met de ter plaatse geldende regelgeving met behoud van de
pinjam namaconstructie;
een en ander voor een bedrag van € 1.300.000, te vermeerderen met 20% voor rente en kosten, door het verstrekken van 16 grondcertificaten, tot zekerheid van de nakoming door PTNI van haar verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst,
telkens op straffe van een dwangsom van € 10.000 voor iedere dag dat zij met de nakoming van deze veroordeling in gebreke blijven;
4. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om binnen één week na betekening van het arrest afschriften te verstrekken van
alle grondtransacties waarbij PTNI vanaf 1 januari 2016 betrokken is geweest;
de overeenkomst(en) c.q. de schriftelijk vastgelegde afspraken met [A] ;
de overeenkomst(en) c.q. de schriftelijk vastgelegde afspraken met [appellante sub 3] ;
op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat zij met de nakoming van de deze veroordeling in gebreke blijven;
5. [appellant sub 2] en PTNI hoofdelijk veroordeelt om binnen één week na betekening van het arrest voor de tiende van iedere maand schriftelijk te rapporteren over de bezetting van [naam resort] (realisatie en prognose), de winst- en verliesrekening en de cashflow,
op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat zij met de nakoming van de deze veroordeling in gebreke blijven;
6. [appellant sub 2] en PTNI hoofdelijk veroordeelt om binnen één week na betekening van het arrest aan [geïntimeerden] alle correspondentie over de vergunningen aan [geïntimeerden] te doen toekomen,
op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat zij met de nakoming van de deze veroordeling in gebreke blijven;
met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
[appellanten] hebben in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot – naar het hof begrijpt – verwerping van het incidenteel hoger beroep met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten inclusief de nakosten.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.20 de feiten opgesomd waarvan bij de beoordeling is uitgegaan. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[geïntimeerde] en [appellant sub 2] zijn gehuwd geweest en hebben samen een dochter. [appellante sub 3] is de huidige echtgenote van [appellant sub 2] .
3.2
[geïntimeerde] was in het verleden eigenaar van een onderneming in de kinderopvang. Zij heeft deze onderneming in 2006 verkocht en de verkoopopbrengst is in Nanouk Holding gegaan, waarvan [geïntimeerde] 100% aandeelhoudster is.
Voornamelijk met geld uit Nanouk Holding zijn [geïntimeerde] en [appellant sub 2] in 2010 op Java (Indonesië) een luxueus vakantieresort begonnen, onder de naam [naam resort] . Daartoe hebben zij PTNI opgericht. [geïntimeerde] en [appellant sub 2] houden ieder 45% van de aandelen in PTNI en de resterende 10% werd eerst gehouden door [B] en thans door [A] (hierna: [A] ). [geïntimeerde] en [appellant sub 2] waren naast aandeelhouders tevens commissaris.
Bij de aankoop van de grond in Indonesië is indertijd gekozen voor de zogenoemde ‘pinjam nama’. [B] werd juridisch eigenaar van de grond en PTNI economisch eigenaar.
3.3
[geïntimeerde] en [appellant sub 2] zijn in 2013 uit elkaar gegaan, waarna [geïntimeerde] met hun dochter naar Nederland is teruggekeerd. [geïntimeerde] en [appellant sub 2] zijn wel gezamenlijk de directie blijven voeren over [naam resort] . [geïntimeerde] hield zich vanuit Nederland bezig met de financiën, sales en marketing en [appellant sub 2] voerde het dagelijkse management ter plaatse.
3.4
[geïntimeerde] en [appellant sub 2] hebben de financiële en vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding vastgelegd in een echtscheidingsconvenant van 6 maart 2014 (hierna: het convenant).
Voor zover hier relevant is daarin het volgende opgenomen:

Nanouk Holding BV
5.1
De waarde van de aandelen van deze besloten vennootschap is door partijen in overleg met Mazars bepaald op het in deze BV aanwezig vermogen per 31 december 2012 i.c. op totaal € 11.861.506,-. Het tussen partijen te verdelen netto vermogen bedraagt € 8.517.337,-. De aandelen van deze BV zijn eigendom van de vrouw. De vrouw verplicht zich de helft van het netto vermogen i.c. € 4.098.634,- aan de man te vergoeden.
(…)
8.1
Uit hoofde van de verdeling/verrekening van het gehele vermogen bij helfte tussen partijen zoals vermeld in de artikelen 4, 5 en 6 van dit convenant, verplicht de vrouw zich aan de man in het jaar 2014 uit te keren een bedrag van totaal € 1.985.269,- conform het bepaalde in sub 8.2 en op een later tijdstip nog een bedrag van € 1.500.000,- conform het bepaalde in sub 8.3 t/m 8.6 (…)
(…)
8.3
De vrouw zal vervolgens het aan de man toekomende resterende bedrag van € 1.500.000,- uitbetalen, welke uitbetaling afhankelijk wordt gesteld van de mate waarin en het tempo waarop het aflossen van de huidige schulden van PT Nanouk Indonesia en Sneppers BV van in totaal € 4.000.000,- aan Nanouk Holding BV in de toekomst gaat plaatsvinden.
8.4
De man heeft zich bereid verklaard de ontvangst van het hem toekomend resterend bedrag van € 1.500.000,- afhankelijk te stellen van deze sub 8.3 bedoelde aflossing in verband waarmee het volledig aan het inzicht van de vrouw is te bepalen welke bedragen op welke momenten aan de man zullen worden uitgekeerd totdat de man het gehele bedrag van haar zal hebben ontvangen, doch uiterlijk binnen een termijn van 6 weken na volledige afbetaling van de vorderingen, inclusief rente door PT Nanouk Indonesia en Sneppers BV.”
3.5
Begin 2016 zijn [geïntimeerde] en [appellant sub 2] tot de ontdekking gekomen dat [B] ten koste van PTNI heeft gefraudeerd. [B] heeft vervolgens afstand gedaan van zijn aandelen in PTNI en zijn juridische eigendom van de grond. Vervolgens zijn de 10% aandelen van [B] overgedragen aan [A] en is [appellante sub 3] , de nieuwe partner van [appellant sub 2] , juridisch eigenaar van de grond geworden.
3.6.
In een e-mail van 21 april 2016 van [appellant sub 2] aan [geïntimeerde] staat onder meer:
“- [B] heeft inmiddels bijna alle formaliteiten afgerond; vandaag (...) ontvang ik van hem het certificaat van het land in Khudus. Ook moet hij nog een aantal eigendomsbewijzen (overdracht auto’s) tekenen.
- [D] en [appellante sub 3] hebben bijna alle documenten getekend, inclusief supporting legale documenten. [D] heeft ook een verklaring getekend dat de 10 procent aandelen, slechts een formaliteit betreffen (dat had [B] niet).
- De naamsoverdracht van [E] naar [appellante sub 3] of [D] (12 certificaten) moet via justitie, een procedure die circa 4 maanden in beslag zal nemen. Hetzelfde geldt voor de onteigening van het huis in Magelang.”
3.7
In 2016/2017 is er tussen [geïntimeerde] en [appellant sub 2] gecorrespondeerd over een ontvlechting van hun financiële en zakelijke relatie. Voor zover hier relevant heeft [appellant sub 2] , als reactie op een eerdere e-mail van [geïntimeerde] , in een e-mail van 6 februari 2017 het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“We have one more request: In your reply, but also in other emails, you refer to a loanagreement PTNI (Nanouk Indonesia) is supposed to have with Nanouk Holding.
You informed me before that the rent is 4%.
Requests from me to further clarify the loan and rent, were so far ignored. Can you please provide us with:
- A copy (pdf) of the loanagreement;
- The law (you referred to before) that states that the rent should be 4 percent.”
3.8
[geïntimeerden] hebben een document overgelegd met het opschrift CURRENT ACCOUNTAGREEMENT. Dit document (hierna: de Current Accountagreement) bevat de beschrijving van een overeenkomst tussen Nanouk Holding en PTNI. Een kopie van dit document hebben [geïntimeerden] in het geding gebracht en ter zitting in eerste aanleg hebben zij daarvan het origineel getoond. Op de laatste pagina staan de namen van de partijen en de namen van [geïntimeerde] en [appellant sub 2] als hun vertegenwoordigers vermeld, waarbij telkens een handtekening is geplaatst en, handgeschreven, als datum van ondertekening 14 oktober 2011 ( [appellant sub 2] ) en 15 oktober 2011 ( [geïntimeerde] ) en als plaats van ondertekening tweemaal ‘Amsterdam’. Verder is elke pagina van het document voorzien van twee parafen.
De tekst van deze overeenkomst komt grotendeels overeen met een bij e-mail van 6 oktober 2011 aan [geïntimeerde] , en door haar diezelfde dag aan [appellant sub 2] doorgezonden, concept-versie die is opgesteld door [C] van Mazars.
Volgens de Current Accountagreement zou, voor zover hier relevant, de hierna weergegeven tekst zijn overeengekomen; in het concept stond, voor zover daarvan afwijkend, de hierna vetgedrukte tekst:

Lp/111001
ARTICLE 1. THE PRINCIPAL
Lender [Nanouk Holding, hof] has granted Borrower [PTNI, hof] a current account credit to the maximum amount of € 1.800.000 (…)
€ 1.500.000 (…)hereinafter referred to as “The Principal”. (…) Lp/111001
ARTICLE 2. INTEREST
2.1
Borrower shall annually pay to Lender interest on The Principal or, if part of The Principal is not taken out by Borrower or, if part of The Principal has been repaid, on the outstanding amount of The Principal. The interest rate is payable at a rate of 5 % (…)
2.2
The interest shall be paid annually on the 31st December of each year (“the Payment Dates”).
2.3
The interest-rate mentioned in article 2.1 is applicable for the entire term of this agreement, unless parties agree otherwise.
ARTICLE 3. REPAYMENT
3.1
Repayment of The Principal shall take place on 31 December 2020 or so much sooner as is mutually agreed upon.
3.2
The Principal shall be payable in case:
- Borrower is declared to be in a state of bankruptcy;
- has applied for a moratorium;
- in any other way loses the control over his property;
- if Borrower has been dissolved;
- when any other comparable event occurs;
- when Borrower is in any way in breach of its obligations under this agreement.
ARTICLE 4. PAYMENT
(…)
4.2
The amount due must be credited to the correct account not later than on the due date as stated in article 2.2 and 3.1. If this date is not a business day, payment has to be credited to the account not later than on the next business day.
4.3
If an interest payment to Lender has not been made by the due date, the interest will accrue on The Principal in current account.
(…)
ARTICLE 7. SECURITY
7.1
Borrower obligates himself to Lender:
A.not without the written approval of the Lender, the to him belonging and the possible by him to acquire (registered) properties, in whole or in part to sell, exchange or otherwise dispose, to lease, to mortgage or otherwise to burden them with a similar right.
B.on the first claim of the Lender, subject to customary conditions, to grant mortgages on its behalf in the (registered) property owned by Borrower, as security for the payment of the outstanding amount of The Principal determined by the Lender.
(…)
ARTICLE 8. GOVERNING LAW AND DISPUTES
8.1
This agreement shall be governed by and construed in accordance with the laws of the Netherlands.
8.2
If possible, all disputes possibly arising in connection with this agreement shall be settled by parties in mutual consultation. If parties cannot come to an agreement, the dispute is submitted to the competent court in the Netherlands.”
Op een aantal plaatsen in de Current Accountagreement zijn de zinnen afgebroken op eenzelfde plek als in het concept, maar valt die afbreking niet aan het einde van een regel. Ook is op een enkele plaats in de Current Accountagreement (artikel 5.4) aan het eind van een pagina een woord weggevallen.
3.9
In de begeleidende e-mail van de heer [C] van 6 oktober 2011 wordt onder meer het volgende opgemerkt.
“…hebben wij gekozen voor een rente van 5% welke mogelijk aan de lage kant is (vanuit het standpunt van de Belastingdienst) gezien de algemene omschrijving van de zekerheden alsmede het feit dat een aflossingsschema ontbreekt. Wij zijn niet op de hoogte van de financiële situatie van PT Nanouk en kunnen dan ook niet inschatten in hoeverre een rentepercentage van 6% financieel haalbaar is voor deze vennootschap. Indien het mogelijk is om een rentepercentage te hanteren van 6% dan geniet dat onze voorkeur.”
3.1
In februari 2017 is [geïntimeerde] afgesloten van de e-mailadressen, de financiële systemen en administratie van [naam resort] .
3.11
Bij e-mailbericht van 23 februari 2017 heeft [geïntimeerde] aan [appellant sub 2] verzocht haar als aandeelhouder maandelijks te voorzien van informatie over [naam resort] (de bezetting, winst en verlies, en cashflow), over te gaan tot het overdragen van het eigendomsrecht van de grond (van [appellante sub 3] ) aan PTNI en – met verwijzing naar de Current Accountagreement, die [geïntimeerde] leningsovereenkomst noemt – over te gaan tot betaling van de op 31 december 2016 verschuldigde rente, alsmede tot het in orde brengen van de hypothecaire inschrijvingen tot zekerheid van de betalings-verplichtingen van PTNI.
[appellant sub 2] heeft nog dezelfde dag afwijzend gereageerd op de verzoeken van [geïntimeerde] . Hij heeft over de Current Accountagreement onder meer het volgende geschreven:
“Nogmaals, mijn handtekening staat inderdaad onder dat bewuste document; dat overigens niet als een leenovereenkomst kwalificeert. Aan wie is die lening eigenlijk verstrekt? Wie heeft getekend namens de begunstigde?
(…) het document voldoet in geen enkel opzicht aan de (vorm)vereisten voor een leenovereenkomst.
(…) Het document kan ook worden geinterpreteerd als een statement waarmee wordt getracht de indruk te wekken, dat sprake zou zijn van een investering.”
Verder heeft [appellant sub 2] op het verzoek van [geïntimeerde] het eigendomsrecht van de grond over te dragen aan PTNI als volgt gereageerd:
“Dit is een bizar verzoek. Deze constructie -grond in prive-eigendom, etc.- is een constructie die op jouw voorspraak is toegepast. Een en ander is vastgelegd in een reeks (juridisch geldige) overeenkomsten hier in Indonesië.”
3.12
Bij brief van 2 maart 2017 van [F] , accountant bij Mazars, heeft deze het volgende aan Nanouk Holding laten weten:
“In 2010 is door Nanouk Holding B.V. een lening verstrekt, welke is vastgelegd in een rekening-courantovereenkomst, aan de in Indonesië gevestigde vennootschap P.T. Nanouk Indonesia. De maximale hoogte is in 2010 vastgelegd op € 1.800.000. (...) De stand van de lening volgens de financiële administratie € 3.141.028 bedraagt;”
3.13
Op het verzoek van [geïntimeerde] aan [appellant sub 2] van 5 maart 2017 om haar weer toe te laten tot de e-mailadressen en (financiële) systemen van [naam resort] heeft [appellant sub 2] op 7 maart 2017, voor zover hier relevant, als volgt gereageerd:
“Regarding you email: we have decided together (you and us/PTNI) – and on your own request – that you would end all work, and accompanying responsibilities for PTNI/ [naam resort] , not later than February 1st 2017. It is common business practice as you know (and also in Indonesia) – and definitely in case there is even a slightest suspicion of a conflict of interest – that from that moment onward you have no longer access to PTNI’s and [naam resort] ’s (financial) systems, administration, email etc..”
3.14
Bij brief van 14 maart 2017 heeft [A] aan [geïntimeerde] en [appellant sub 2] bericht, kort gezegd, dat van een leningsovereenkomst geen sprake is en dat betalingen worden beschouwd als “private payments in support of [naam resort] made by mrs. [geïntimeerde] en [appellant sub 2] , in a private capacity”.
3.15
Bij brief van 24 juni 2017 hebben [appellant sub 2] en [A] [geïntimeerde] uitgenodigd voor een aandeelhoudersvergadering op 1 augustus 2017, waarin als belangrijkste agendapunt wordt beschreven “the solution of a number of issues that concern you and [PTNI]/ [naam resort] and still complicate [PTNI’s] and [naam resort] ’s management and smooth operation. This is the main agenda point of the meeting, as far as we are concerned.” [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen de aangekondigde aandeelhoudersvergadering en is op 1 augustus 2017 niet aanwezig geweest bij de vergadering. In deze vergadering is [geïntimeerde] als commissaris ontslagen. De advocaat van [geïntimeerde] heeft in zijn brief van 4 augustus 2017 aan [appellant sub 2] gesteld dat dit besluit niet rechtsgeldig is genomen.
3.16 (
De advocaat van) [geïntimeerde] en [appellant sub 2] hebben vervolgens geruime tijd gecorrespondeerd over de ontstane situatie en mogelijke oplossingen. In augustus/ september 2017 zijn partijen mediation gestart. De mediation is in januari 2018 zonder resultaat geëindigd.
3.17
In januari 2018 hebben ook [appellant sub 2] en [appellante sub 3] zich in Nederland gevestigd. De bedrijfsvoering van [naam resort] wordt sindsdien ter plaatse gevoerd door [A] als dagelijkse manager, met behulp van ongeveer 90 lokale medewerkers. [appellant sub 2] heeft in Indonesië aangifte bij de politie gedaan van fraude door [geïntimeerde] . Verder zijn er problemen met de Indonesische belastingdienst.
3.18
Partijen zijn in de loop van 2018 wederom in overleg gegaan. Aanvankelijk gold als uitgangspunt voor dit overleg een gezamenlijke verkoop van [naam resort] waarbij [geïntimeerde] tot die tijd de leiding over [naam resort] zou gaan voeren. Ter uitwerking daarvan is een concept voor een vaststellingsovereenkomst opgesteld maar deze is nooit tot stand gekomen. Vervolgens is nog onderhandeld over overname door [geïntimeerde] van het aandeel van [appellant sub 2] in PTNI. Een en ander heeft niet tot overeenstemming geleid. Ook nader overleg na de eerste, tweede en derde zitting tijdens dit kort geding in eerste aanleg, waarbij steeds verkoop van [naam resort] uitgangspunt is geweest, heeft niet tot een oplossing geleid.
3.19
Op enig moment in 2018 of 2019 is door PTNI een lening bij een Indonesische bank aangegaan, waarbij de bank zekerheden op een deel van de grond en opstallen van [naam resort] in de vorm van drie grondcertificaten heeft gekregen, en heeft [appellant sub 2] een lening aan PTNI verstrekt van € 100.000,- onder verstrekking van negen certificaten. Een bedrag van € 10.000,- dat aanvankelijk van [geïntimeerde] was geleend is weer aan haar terugbetaald.
3.2
[geïntimeerden] hebben een juridische opinie van [G] van ABNR Counsellors at Law, gevestigd te Indonesië, van 2 november 2018 in het geding gebracht. In deze opinie is voor zover hier relevant het volgende opgenomen:
“ (…)
- A PT can hold several types of registered land rights, including a building right (Hak Guna Bangunan, HGB). An HGB is granted by the National Land Agency (Badan Pertanahan Nasional or BPN) for a maximum of 30 years and can then be extended for a maximum 20 years. Upon the expiry of the extended period, it should in principle be possible to renew the HGB for another maximum of 30 years;
- An HGB on land held by a PT, as well as the buildings erected thereon, can be encumbered with a right of hypothec (hak tanggunan).”

4.Beoordeling

4.1.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis, samengevat, [appellanten] hoofdelijk veroordeeld om te zorgen dat stukken grond op naam van [appellante sub 3] worden overgeschreven op naam van PTNI, tot het vervolgens vestigen van hypotheek ten behoeve van Nanouk Holding op bepaalde (daartoe behorende) registergoederen tot zekerheid van nakoming door PTNI van de Current Accountagreement, en tot het verstrekken aan [geïntimeerden] van informatie over grondtransacties van PTNI in het verleden en over haar afspraken met [A] , een en ander op straffe van dwangsommen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter [appellant sub 2] veroordeeld, samengevat, tot het verstrekken aan [geïntimeerden] van een tweetal (concept-) jaarrekeningen en van alle correspondentie over de vergunningen alsmede van maandelijkse informatie over de stand van de winst- en verliesrekening van PTNI/ [naam resort] , een en ander op straffe van dwangsommen. Wat [geïntimeerden] verder hadden gevorderd heeft de voorzieningenrechter afgewezen, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.
4.1.2
Aan deze beslissingen heeft de voorzieningenrechter kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Ten aanzien van de Current Accountagreement is de voorzieningenrechter voorshands uitgegaan van de geldigheid daarvan als een stuk dat voldoende bewijs oplevert van hetgeen tussen partijen is afgesproken. Volgens de Current Accountagreement is terugbetaling van de geldlening opeisbaar op 31 december 2020. Dat PTNI de overeengekomen rente niet heeft betaald en geen hypotheek heeft verstrekt vormt niet een tekortkoming die volgens de Current Accountagreement leidt tot eerdere opeisbaarheid van de geldlening, zodat reeds daarom de vordering tot betaling van een voorschot door de voorzieningenrechter niet toewijsbaar wordt geacht. Overdracht van de grond strookt met het uitgangspunt van de Current Accountagreement dat PTNI eigenaar is van de voor [naam resort] gebruikte onroerende zaken en met de bedoeling van partijen dat PTNI haar onderneming zou drijven met eigen grond en opstallen. Daar het mogelijk is dat PTNI (ook) juridisch eigenaar is van de onroerende zaken en de verhoudingen tussen partijen verstoord zijn, heeft de voorzieningenrechter de gevorderde overdracht toegewezen. De Current Accountagreement verplicht PTNI tot zekerheidstelling, zodat de voorzieningenrechter ook de gevorderde hypotheekverstrekking heeft toegewezen. Voorts is geoordeeld dat [geïntimeerden] recht hebben op verstrekking van de gevorderde informatie die de bedrijfsvoering van PTNI aangaat; [geïntimeerde] is aandeelhouder van PTNI en ook commissaris, nu haar ontslag als commissaris voorshands niet rechtsgeldig moet worden geacht.
4.1.3
Tegen deze beslissingen en de eraan ten grondslag gelegde overwegingen komen [appellanten] met dertien grieven op. [geïntimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep een grief gericht tegen de afwijzing van hun vordering tot betaling van een voorschot en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
4.2
De voorzieningenrechter heeft in haar tussenvonnis van 18 februari 2019 beslist dat in deze zaak ook ten aanzien van de vorderingen tegen PTNI rechtsmacht toekomt aan de Nederlandse rechter, op grond van de forumkeuze die is opgenomen in artikel 8.2 van de Current Accountagreement en tevens op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [appellanten] hebben in hoger beroep niet de vernietiging van deze beslissing gevorderd maar wel gesteld dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, indien - zoals zij betogen – de Current Accountagreement niet als een rechtsgeldige overeenkomst kan worden beschouwd, opnieuw moet worden beoordeeld. De Nederlandse rechter moet, ook in hoger beroep, zijn internationale rechtsmacht ambtshalve beoordelen (HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443).
Het hof is van oordeel dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van de vorderingen die in dit geding zijn gericht tegen de in Indonesië gevestigde PTNI reeds berust op het door de voorzieningenrechter terecht aangehaalde artikel 7 lid 1 Rv, nu in ieder geval rechtsmacht bestaat ten aanzien van de in hetzelfde geding als gedaagden betrokken en in Nederland wonende partijen [appellant sub 2] en [appellante sub 3] , en tussen de vorderingen tegen hen en tegen PTNI zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Dit geldt ook ten aanzien van de tegen PTNI gerichte vorderingen tot verstrekken van informatie, waarvan [appellanten] hebben aangevoerd dat daarbij ‘de vraag speelt’ of die aan de Nederlandse rechter kunnen worden voorgelegd: die vorderingen richten [geïntimeerden] sedert hun eiswijziging in hoger beroep immers hoofdelijk tegen [appellant sub 2] en PTNI, zodat ook daar sprake is van de bedoelde samenhang.
Toelaatbaarheid wijziging van eis
4.3
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep bij memorie van antwoord hun eis op on-
derdelen vermeerderd. [appellanten] verzetten zich tegen de vermeerdering van eis op de grond dat die te laat en in strijd met een goede procesorde is gedaan. Dit verzet is ongegrond. [geïntimeerden] hebben hun eisvermeerdering bij de eerst mogelijke gelegenheid in hoger beroep, en daarmee tijdig, gedaan. Van strijd met een goede procesorde is ook anderszins niet gebleken.
Current Accountagreement, geldlening
4.4
Met hun grieven 1 tot en met 4 keren [appellanten] zich, samengevat, tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat kan worden uitgegaan van de Current Accountagreement als een stuk dat bewijs oplevert van hetgeen daarin is opgenomen, en tegen de gevolgen die de voorzieningenrechter aan dat oordeel heeft verbonden. [appellanten] stellen daartoe dat [appellant sub 2] de Current Accountagreement niet heeft ondertekend, dat hij wel in oktober 2011 het concept daarvoor heeft ontvangen maar dat dit volgens hem niet voldeed, en dat [appellanten] pas in 2017 voor het eerst werden geconfronteerd met een ondertekend exemplaar van de Current Accountagreement. [geïntimeerden] voeren daartegen onder meer aan dat [appellant sub 2] in eerste aanleg ter zitting heeft erkend dat zijn handtekening onder de Current Accountagreement staat en dat hij daarop niet in hoger beroep kan terugkomen, dat uit het rapport van Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) dat [appellanten] hebben overgelegd niet kan worden afgeleid dat de bij de naam van [appellant sub 2] op de Current Accountagreement geplaatste handtekening vals is en dat onder andere uit correspondentie blijkt dat [appellanten] wel degelijk erkennen dat sprake is van een geldlening van Nanouk Holding aan PTNI.
4.5
Het hof stelt voorop dat op [geïntimeerden] , die zich beroepen op de rechtsgevolgen van de Current Accountagreement, in beginsel de stelplicht en de last rusten om voldoende aannemelijk te maken dat PTNI de daarin beschreven overeenkomst met Nanouk Holding is aangegaan. Uit artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat een ondertekend geschrift tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de daarin opgenomen overeenkomst. Maar wanneer de ondertekening door een partij stellig wordt ontkend, levert het ondertekende geschrift tegen haar geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is (artikel 159 lid 2 Rv).
4.6
Dat [appellant sub 2] de Current Accountagreement heeft ondertekend wordt door hem in hoger beroep stellig ontkend. Dat hij zich in eerste aanleg (ook) anders heeft uitgelaten, doet er niet aan af dat een partij in hoger beroep haar stellingen mag wijzigen. Van een gedekt verweer is in dit verband, anders dan [geïntimeerden] betogen, geen sprake nu uit de proceshouding van [appellanten] in eerste aanleg (waar zij uiteindelijk ook de ondertekening hebben ontkend) niet ondubbelzinnig voortvloeit dat zij dat verweer hebben prijsgegeven. Aan de stelling van [geïntimeerden] dat uit het rapport van NFO niet kan worden afgeleid dat de handtekening van [appellant sub 2] op de Current Accountagreement niet door hem is gezet, gaat het hof voorbij nu daarmee niet bewezen is dat die handtekening wèl door [appellant sub 2] is gezet. Blijkens artikel 159 lid 2 Rv zal dit laatste bewezen moeten worden, en de bewijslast daarvoor rust op [geïntimeerden] . Nu dit kort geding zich niet leent voor bewijslevering, is er naar voorlopig oordeel van het hof in dit kort geding onvoldoende grond om uit te gaan van de Current Accountagreement als een tussen Nanouk Holding en PTNI gesloten overeenkomst.
4.7
Dit brengt mee dat de grieven 1 tot en met 5 van [appellanten] slagen voor zover zij ertoe strekken dat in dit geding niet kan worden uitgegaan van de Current Accountagreement als een tussen Nanouk Holding en PTNI gesloten overeenkomst. Voor zover deze grieven een verdergaande strekking hebben falen zij. In het bijzonder valt niet in te zien dat [geïntimeerden] , door zich te beroepen op de Current Accountagreement als een door [appellant sub 2] ondertekende overeenkomst, hebben gehandeld in strijd met de in artikel 21 Rv bedoelde plicht om van belang zijnde feiten naar waarheid en volledig aan te voeren.
4.8
Het voorgaande laat onverlet dat [appellanten] , zoals [geïntimeerden] ook hebben aangevoerd, op zichzelf erkennen dat sprake is van een door Nanouk Holding aan PTNI als geldlening verstrekte financiering waarop (op enig moment) afgelost moet worden en dat deze financiering onderdeel is van het bedrag van € 4 miljoen aan schulden van PTNI dat in het convenant wordt genoemd (zie hiervoor onder 3.4).
Betaling van een voorschot
4.9
Het hof stelt voorop dat voor toewijzing van een voorlopige voorziening die strekt tot betaling van een geldsom, zoals door [geïntimeerden] in dit geding gevorderd, terughoudendheid op zijn plaats is. Niet alleen is voor toewijzing van de gevorderde voorziening vereist dat het bestaan van de vordering van [geïntimeerden] op [appellanten] tot terugbetaling van de geldlening voldoende aannemelijk is, maar ook dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening geboden is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.1
De voorzieningenrechter heeft deze vordering van [geïntimeerden] afgewezen omdat de vordering tot terugbetaling van de geldlening, getoetst aan de Current Accountagreement, nog niet opeisbaar was. Het hof gaat, zoals hiervoor overwogen, wel uit van het bestaan van de geldlening maar niet van de Current Accountagreement als een gesloten overeenkomst, zodat de daarin opgenomen datum van 31 december 2020 (artikel 3.1) voor de opeisbaarheid van terugbetaling geen rol kan spelen voor de beoordeling van deze vordering.
[appellanten] stellen, samengevat, dat de voorwaarden van de financiering en de mate en het tempo van de aflossing door partijen niet formeel zijn vastgelegd en dat uit een aantal door hen aangehaalde stukken blijkt dat de bedoeling van partijen was dat aflossing door PTNI afhankelijk was van de opbrengsten van PTNI, zodat van opeisbaarheid van (terugbetaling van) de geldlening pas sprake is wanneer PTNI adequaat rendeert of (haar onderneming) wordt verkocht. Die situatie doet zich nog niet voor.
4.11
[geïntimeerden] hebben tegenover deze onderbouwde stellingen van [appellanten] niet, althans niet met voldoende onderbouwing, toegelicht waarom – ook indien daarvoor geen beroep kan worden gedaan op de Current Accountagreement – de vordering tot aflossing van de geldlening op dit moment al opeisbaar is. Gelet daarop, is in dit kort geding het bestaan van een op dit moment opeisbare vordering van [geïntimeerden] niet voldoende aannemelijk geworden, zodat reeds daarom geen grond bestaat voor toewijzing van een voorschot op de voldoening daarvan.
Daarmee faalt de grief van [geïntimeerden] in het incidentele hoger beroep en behoeft de vraag of [geïntimeerden] spoedeisend belang hebben bij deze gevraagde voorziening geen verdere behandeling.
Overdracht grond en zekerheden
4.12
De vorderingen van [geïntimeerden] die hiervoor zijn weergegeven onder ‘Het geding in hoger beroep’ sub 2 en 3 houden verband met (de mogelijkheid van) verhaal door Nanouk Holding bij PTNI voor de voldoening van de geldlening. [geïntimeerden] hebben die vorderingen, en de voorzieningenrechter heeft de toewijzing daarvan, gegrond op daartoe strekkende verplichtingen van PTNI in de Current Accountagreement dan wel op hun uitleg daarvan.
Het hof gaat, zoals hiervoor overwogen onder 4.6 tot en met 4.8, wel uit van de aannemelijkheid van de geldlening maar voorshands niet van de Current Accountagreement als een gesloten overeenkomst, zodat daarin opgenomen bepalingen of de uitleg daarvan geen rol kunnen spelen voor de beoordeling van deze vorderingen.
4.13
Met betrekking tot de gevorderde verstrekking van zekerheid hebben [geïntimeerden] geen andere grondslag aangevoerd dan de desbetreffende verplichting die is omschreven in de Current Accountagreement. Nu het aangaan van een geldlening voor de debiteur niet op zichzelf een verplichting schept tot het verstrekken van zekerheid voor de terugbetaling daarvan, moet deze vordering van [geïntimeerden] worden afgewezen.
4.14
Met betrekking tot de gevorderde overdracht aan dan wel overschrijving op naam van PTNI (hierna kortweg: overdracht) van bepaalde stukken grond stellen [geïntimeerden] dat de gehoudenheid daartoe van [appellanten] ook los van de Current Accountagreement bestaat. Zij wijzen in dat verband op correspondentie tussen [geïntimeerde] en [appellant sub 2] uit maart en april 2016. Het hof constateert echter dat in die correspondentie wel de overdracht van bepaalde grond aan de orde was, maar niet blijkt dat [appellanten] , of één of meer van hen, zich verbonden hebben tot het overdragen van de desbetreffende grond aan PTNI dan wel een gehoudenheid daartoe hebben erkend. Ook overigens hebben [geïntimeerden] niet voldoende onderbouwd dat [appellanten] , of één of meer van hen, een dergelijke verbintenis zijn aangegaan of hebben erkend.
[geïntimeerden] hebben zich er ook op beroepen dat de gevorderde overdracht van grond het meest strookt met de bedoeling van [geïntimeerde] en [appellant sub 2] om in Indonesië een (via PTNI) aan hen toebehorende onderneming met eigen grond en opstallen op te richten. In het bestreden vonnis (rov. 4.3.2) is de voorzieningenrechter van een dergelijke bedoeling uitgegaan, overigens, zo constateert het hof, niet als de grondslag voor de gevorderde overdracht maar als een bevestiging van een uitgangspunt dat volgens de voorzieningenrechter besloten lag in de Current Accountagreement. [appellanten] hebben de genoemde bedoeling van partijen betwist. Zij verwijzen daarbij naar de correspondentie tussen [geïntimeerde] en [appellant sub 2] uit maart en april 2016 waarin de verschillende opties – waaronder ook overdracht aan PTNI – aan de orde zijn geweest en waaruit zij afleiden dat [geïntimeerden] toen hebben ingestemd met tenaamstelling van de grond op naam van [appellante sub 3] . Het hof is van oordeel dat, gelet op dit onderbouwde verweer van [appellanten] , zonder nadere toelichting van [geïntimeerden] , die echter ontbreekt, en in aanmerking genomen dat dit kort geding zich niet leent voor bewijslevering in dit verband, voorshands niet kan worden uitgegaan van een door hen genoemde bedoeling van partijen als grondslag voor de gevorderde overdracht van grond.
Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter deze vordering ten onrechte toegewezen. De grieven 1 tot en met 4 van [appellanten] slagen in zoverre. Het hof zal het bestreden vonnis op dit punt vernietigen en deze vordering van [geïntimeerden] alsnog afwijzen.
Verstrekking van informatie
4.15
[geïntimeerden] hebben aan hun vorderingen tot verstrekking van informatie onder meer ten grondslag gelegd dat de verplichting daartoe voortvloeit uit daarover tussen [geïntimeerde] en [appellant sub 2] /PTNI bestaande afspraken waaraan door hen jarenlang uitvoering is gegeven en uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Daarnaast baseren zij deze vorderingen op het inzagerecht van artikel 843a Rv. Zij wijzen daarbij onder meer op de rechtsbetrekking tussen Nanouk Holding en PTNI als schuldeiser en schuldenaar van de geldlening. Ook hebben zij gewezen op het belang van [geïntimeerde] , met een dienovereenkomstige zorgplicht van [appellant sub 2] , om geïnformeerd te zijn teneinde te kunnen komen tot afwikkeling van haar zakelijke verbondenheid met [appellant sub 2] als ex-echtgenoten.
4.16
Het hof is voorshands van oordeel dat [geïntimeerden] hiermee een voldoende grondslag hebben aangeduid voor hun vorderingen voor zover die zijn gericht tegen PTNI en tegen [appellant sub 2] alsmede een rechtmatig belang bij verstrekking van de van hen gevorderde informatie. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.17
[geïntimeerde] en [appellant sub 2] zijn in Indonesië met geld dat voornamelijk afkomstig was van Nanouk Holding een vakantieresort gestart in de vorm van een Indonesische rechtspersoon en volgens de in Indonesië geldende regels over de inrichting van die rechtspersoon en de eigendom van grond, maar uit de overgelegde stukken (zie o.a. productie 100 akte [geïntimeerden] ) volgt dat [geïntimeerde] en [appellant sub 2] in feite het beleid van de onderneming bepaalden en dat PTNI zich daaraan heeft geconformeerd. Tussen partijen is onbetwist dat [appellant sub 2] en PTNI [geïntimeerde] in die rechtsbetrekking gedurende lange tijd steeds toegang gaven tot het financiële en administratieve systeem van PTNI en haar voorzagen van maandelijkse rapportages. Deze informatievoorziening is in februari 2017 door hen gestaakt. [geïntimeerden] hebben terecht betoogd dat zij uit de tot dat moment door partijen gehanteerde informatievoorziening mochten afleiden dat die berustte op een tussen hen bestaande (stilzwijgende) overeenkomst. Uit de wijze waarop [appellant sub 2] , PTNI en [geïntimeerde] zich met betrekking tot die informatieverschaffing jarenlang hebben gedragen, moet naar voorlopig oordeel van het hof worden afgeleid dat tussen hen een rechtsbetrekking bestond die [appellant sub 2] en PTNI verplichtte tot, en [geïntimeerde] aanspraak gaf op, die informatieverstrekking. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat [appellant sub 2] , naar aanleiding van het verzoek van [geïntimeerde] om continuering van de informatieverstrekking, haar verzocht in het Engels te corresponderen omdat dit ook PTNI aanging. Dat [geïntimeerde] met het staken van de informatieverschaffing heeft ingestemd of dat er voor [appellant sub 2] en PTNI voor die staking een geldige reden bestond, zoals [appellanten] stellen, is tegenover de betwisting door [geïntimeerden] voorshands niet aannemelijk geworden.
4.18
Voorts geldt dat Nanouk Holding en PTNI partijen zijn bij de geldlening. Zoals hiervoor overwogen onder 4.10, stellen [appellanten] zich op het standpunt dat de mate en het tempo waarin Nanouk Holding recht heeft op aflossing afhankelijk is van de opbrengsten van PTNI, en dat van opeisbaarheid van (terugbetaling van) de geldlening pas sprake is op het moment dat PTNI adequaat rendeert of (haar onderneming) wordt verkocht. Daargelaten of dit is wat partijen zijn overeengekomen: het feit dat PTNI als debiteur dit standpunt inneemt maakt dat zij, gelet op de aard van de geldleningsovereenkomst, naar voorlopig oordeel van het hof op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid gehouden is om Nanouk Holding als schuldeiser informatie te verstrekken die van belang is voor (bepaling van het moment van) de aflossing en de verhaalbaarheid van de geldlening zoals die informatie thans door [geïntimeerden] wordt gevorderd. Bij de beoordeling van het belang van [geïntimeerden] in dit verband neemt het hof ook in aanmerking dat PTNI (zie hiervoor onder 3.19) betrekkelijk recent, in ieder geval na het moment dat [geïntimeerde] werd afgesloten van toegang tot informatie omtrent de financiën en bedrijfsvoering van PTNI, zekerheden op aan haar toebehorende onroerende zaken heeft verstrekt aan [appellant sub 2] en een Indonesische bank.
4.19
Uit het voorgaande volgt dat [appellant sub 2] en PTNI gehouden zijn tot verschaffing aan [geïntimeerden] van informatie zoals gevorderd omdat dit voortvloeit uit de tussen hen bestaande rechtsbetrekkingen, zulks met inachtneming van de hierna te noemen beperking. Het hof zal daarom de tegen hen gerichte veroordelingen tot informatieverstrekking bekrachtigen, en de tegen hen gerichte vordering tot periodieke verstrekking van informatie over de bezetting en de cashflow van [naam resort] alsnog toewijzen. Aan deze laatste vordering heeft de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis geen aandacht besteed; [geïntimeerden] hebben deze in hoger beroep uitdrukkelijk gehandhaafd, en [appellanten] hebben daartegen geen specifiek verweer gevoerd.
Voor zover [appellant sub 2] heeft gesteld dat hij zelf geen toegang heeft tot de gevorderde informatie gaat het hof daaraan voorbij nu die stelling, mede gezien de betwisting door [geïntimeerden] , niet aannemelijk is en zij overigens niet inhoudt dat [appellant sub 2] niet kan bewerkstelligen, gelet op zijn positie bij PTNI, dat deze voor afgifte aan [geïntimeerden] beschikbaar wordt gemaakt.
4.2
De hiervoor onder 4.19 bedoelde veroordelingen en toewijzing moeten worden beperkt waar het gaat om verstrekking van informatie over ‘de overeenkomsten c.q. afspraken’ met [A] respectievelijk [appellante sub 3] , nu die bewoordingen niet duidelijk maken welke overeenkomsten [appellant sub 2] en PTNI precies moeten verstrekken. De veroordeling tot afgifte van overeenkomsten met [A] ziet blijkens de toelichting van [geïntimeerden] op overeenkomsten en afspraken met betrekking tot het toetreden van [A] als aandeelhouder tot PTNI. In overeenstemming met hoe het hof deze vordering begrijpt zal het hof de veroordeling beperken tot het verstrekken van de overeenkomst c.q. afspraken met [A] voor zover die betrekking hebben op het toetreden van [A] als aandeelhouder tot PTNI. De vordering (gedaan bij eiswijziging in hoger beroep) tot afgifte van overeenkomsten met [appellante sub 3] ziet blijkens de toelichting van [geïntimeerden] op overeenkomsten en afspraken met [appellante sub 3] die ten grondslag liggen aan de door PTNI uitgevoerde overdracht, althans tenaamstelling, van grondstukken aan, althans op naam van, [appellante sub 3] . In overeenstemming met hoe het hof deze vordering begrijpt zal het hof [appellant sub 2] en PTNI bevelen afschriften te verstrekken aan [geïntimeerden] van de met [appellante sub 3] gesloten overeenkomst(en) c.q. schriftelijk vastgelegde afspraken die ten grondslag liggen aan de door PTNI uitgevoerde overdracht, althans tenaamstelling, van grondstukken aan, althans op naam van, [appellante sub 3] .
4.21
Op grond van de hiervoor in 4.17 en 4.18 bedoelde rechtsbetrekkingen zal het hof ook de vordering (gedaan bij eiswijziging in hoger beroep) toewijzen om PTNI hoofdelijk naast [appellant sub 2] te veroordelen tot het verstrekken van informatie waartoe [appellant sub 2] door de voorzieningenrechter veroordeeld was, echter beperkt tot de informatie die niet reeds vóór de datum van dit arrest was verstrekt.
4.22
Voor zover de voorzieningenrechter de vorderingen tot informatieverschaffing ook heeft toegewezen tegen [appellante sub 3] , hebben [appellanten] dit oordeel terecht bestreden, nu [appellante sub 3] bij de bedoelde rechtsbetrekkingen geen partij was. Daarom zal het hof het bestreden vonnis vernietigen voor zover daarin ook [appellante sub 3] was veroordeeld tot het verstrekken van informatie, en de tegen haar gerichte vorderingen tot informatieverschaffing alsnog afwijzen.
4.23
Het voorgaande betekent dat de grieven 7 tot en met 12 van [appellanten] gedeeltelijk slagen, en voor het overige falen.
4.24
[geïntimeerden] hebben voldoende spoedeisend belang bij hun onderhavige vorderingen tot informatievoorziening. De verlangde informatie stelt [geïntimeerden] in staat om in verband met het moment van opeisbaarheid van (terugbetaling van) de geldlening de vinger aan de pols te houden ten aanzien van de opbrengsten van de onderneming van PTNI. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat partijen al geruime tijd tevergeefs proberen te komen tot financiële ontvlechting en afwikkeling van hun samenwerking in Indonesië, en dat de vorderingen van [geïntimeerden] in wezen strekken tot voorbereiding van die afwikkeling. Grief 13 van [appellanten] faalt daarom.
4.25
Voor zover [appellanten] met hun grief 6 aan de orde stellen dat de beoordeling van de vorderingen voor zover in hoger beroep nog relevant dient te geschieden op basis van Indonesisch recht in plaats van Nederlands recht, oordeelt het hof dat in het midden kan blijven welk recht van toepassing is op het recht van informatie van organen binnen een Indonesische vennootschap. Het hof heeft de verplichting van [appellant sub 2] en PTNI tot informatieverstrekking immers gegrond op de hiervoor onder 4.17 en 4.18 bedoelde overeenkomsten en in het kader van dit kort geding kan ervan uit worden gegaan dat ook naar het recht van Indonesië geldt dat verbintenissen uit overeenkomst dienen te worden nagekomen. Grief 6 slaagt daarom niet.
Slotoverwegingen
4.26
Gelet op al het voorgaande, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen wat betreft de afwijzing van het door [geïntimeerden] gevorderde voorschot, wat betreft de beslissing over de proceskosten en wat betreft de veroordelingen van [appellant sub 2] en PTNI tot verstrekking van informatie (echter met de beperkingen die het hof hiervoor heeft aangeduid) en de daaraan verbonden dwangsomveroordeling. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden vernietigd. De overige vorderingen van [geïntimeerden] tot informatieverstrekking zullen worden toegewezen op de wijze als hiervoor overwogen, met beperking van de bedragen voor dwangsommen.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het geding worden gecompenseerd.
4.27
[appellanten] hebben nog gevorderd dat het hof [geïntimeerden] veroordeelt tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerden] hebben betaald (daaronder begrepen eventueel verbeurde dwangsommen), te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente tot het moment van algehele terugbetaling. Het hof begrijpt deze vordering, waaraan ook een vordering tot vergoeding van verschuldigde wettelijke rente wordt verbonden, aldus dat die strekt tot terugbetaling van geldbedragen die [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerden] zouden hebben betaald; de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW ziet immers alleen op het (te laat) betalen van een geldsom. [appellanten] hebben echter niet gesteld dat zij ter uitvoering van het vonnis geldbedragen aan [geïntimeerden] hebben betaald, zodat het hof deze vordering zal afwijzen.
Ook voor een veroordeling tot terugbetaling van ‘eventueel verbeurde dwangsommen’ is in dit geding geen plaats. De vraag of [appellanten] dwangsommen hebben verbeurd wegens niet-uitvoering van het bestreden vonnis is voorwerp van een aanhangige bodemprocedure tussen partijen, en dat [appellanten] op dit moment al dwangsommen hebben betaald is gesteld noch gebleken.

5.Beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
5.1
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep wat betreft
a. de in de onderdeel 5.3 daarvan opgenomen veroordeling van [appellant sub 2] en PTNI tot het verstrekken van de documenten met betrekking tot grondtransacties;
b. de in de onderdeel 5.3 daarvan opgenomen veroordeling van [appellant sub 2] en PTNI tot het verstrekken van de overeenkomst c.q. afspraken met [A] , doch uitsluitend voor zover die betrekking hebben op het toetreden van [A] als aandeelhouder tot PTNI;
c. de dwangsom ten aanzien van [appellant sub 2] en PTNI die in onderdeel 5.4 daarvan is verbonden aan de hiervoor sub a. en b. bedoelde veroordelingen;
d. de in onderdelen 5.5 en 5.6 daarvan opgenomen veroordelingen van [appellant sub 2] ;
e. de dwangsom die in onderdeel 5.7 daarvan is verbonden aan de hiervoor sub d. bedoelde veroordelingen;
f. de afwijzing van de vordering van [geïntimeerden] tot betaling van een voorschot, en
g. de beslissing over de proceskosten;
5.2
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
5.3
veroordeelt [appellant sub 2] en PTNI hoofdelijk om binnen één week na betekening van dit arrest
a. afschriften te verstrekken aan [geïntimeerden] van de met [appellante sub 3] gesloten overeenkomst(en) c.q. schriftelijk vastgelegde afspraken die ten grondslag liggen aan de door PTNI uitgevoerde overdracht, althans tenaamstelling, van grondstukken aan, althans op naam van, [appellante sub 3] ;
b. aan [geïntimeerden] telkens voor de tiende van iedere maand schriftelijk te rapporteren over de bezetting van [naam resort] (realisatie en prognose) en de cashflow;
5.4
veroordeelt [appellant sub 2] en PTNI tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij met de tijdige en volledige nakoming van de hiervoor onder 5.3 gegeven veroordelingen in gebreke blijven;
5.5
veroordeelt PTNI, hoofdelijk naast [appellant sub 2] , om binnen één week na betekening van dit arrest aan [geïntimeerden]
a. telkens voor de tiende van iedere maand te verstrekken de winst- en verliesrekening van Nanouk Indonesia/ [naam resort] ;
b. afschriften te verstrekken van alle correspondentie over de vergunningen, behoudens voor zover die afschriften reeds vóór de datum van dit arrest aan [geïntimeerden] zijn verstrekt;
5.6
veroordeelt PTNI tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij met de tijdige en volledige nakoming van de hiervoor onder 5.5 gegeven veroordelingen in gebreke blijft;
5.7
bepaalt dat de hiervoor onder 5.4 en 5.6 bedoelde dwangsommen worden gemaximeerd met dien verstande dat boven een bedrag van € 125.000,- (eventueel krachtens het bestreden vonnis verbeurde dwangsommen daarbij meegerekend) geen verdere dwangsommen worden verbeurd;
5.8
verklaart de hiervoor onder 5.3 tot en met 5.6 opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.1
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.L.M. Keirse, H. Struik en L.W. Louwerse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.