ECLI:NL:GHAMS:2021:1013

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
200.281.806/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep van appellant onder bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, die onder bewind is gesteld, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder zich in de appeldagvaarding niet als formele procespartij heeft gepresenteerd, wat betekent dat de appellant niet ontvankelijk kan worden verklaard in zijn hoger beroep. De appellant voerde aan dat een vergissing van de gerechtsdeurwaarder ervoor had gezorgd dat hij als procespartij was opgenomen in plaats van de bewindvoerder. Hij betoogde dat deze vergissing niet voor zijn risico zou moeten komen, aangezien het om het behoud van zijn woning ging. De appellant stelde ook dat Rochdale, de geïntimeerde, op de hoogte was van zijn bewind en dat er geen verwarring kon zijn ontstaan door de verkeerde tenaamstelling.

Het hof oordeelde echter dat de bewindvoerder niet als formele procespartij was gepresenteerd in de appeldagvaarding en dat de vergissing van de gerechtsdeurwaarder voor risico van de appellant kwam. De e-mail van de bewindvoerder aan de advocaat van de appellant bood geen basis voor de conclusie dat de bewindvoerder de procedure als formele procespartij wilde overnemen. Het hof concludeerde dat de appellant niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep en dat hij de kosten van het geding moest dragen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters in het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.281.806/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8561458 KK EXPL 20-314
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 april 2021
bij vervroeging
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.A.M. Timmermans te Amsterdam,
tegen
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.N.E. Visser te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en Rochdale genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 19 januari 2021 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
In dit tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van akten aangaande de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte aan de zijde van [appellant] , met producties;
- akte aan de zijde van Rochdale.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof gaat van het volgende uit. Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2019 is AB Bewindvoering B.V. benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [appellant] . Ingevolge HR 17 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) geldt het volgende. Een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door de rechthebbende voor de instelling van het bewind gesloten huurovereenkomst, en tot ontruiming van het gehuurde, dient te worden ingesteld tegen de bewindvoerder, indien de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten in het onder bewind gestelde vermogen vallen. Weliswaar brengt het bewind niet mee dat de bewindvoerder partij wordt bij de huurovereenkomst, maar de daaruit voortvloeiende rechten van de rechthebbende zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder treedt daarom ten behoeve van de rechthebbende op als formele procespartij in een procedure betreffende een door de verhuurder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
[appellant] was in eerste aanleg dan ook geen procespartij. De vraag die thans beantwoord moet worden is of hij een rechtsmiddel kon instellen tegen het bestreden vonnis.
2.2
In zijn akte heeft [appellant] aangevoerd dat hij als gevolg van een vergissing van de gerechtsdeurwaarder van zijn advocaat is opgenomen als procespartij in de dagvaarding in hoger beroep in plaats van de bewindvoerder. Zijn advocaat heeft dit niet opgemerkt. Dit kan volgens [appellant] , niet leiden tot niet-ontvankelijkheid. Hij heeft zelf geen invloed gehad op deze vergissing. Daarbij gaat het om het behoud van zijn woning en het zou disproportioneel zijn als [appellant] het slachtoffer wordt van deze vergissing.
Daarnaast is bij Rochdale genoegzaam bekend dat [appellant] onder bewind staat. Het hoger beroep is in overleg met de bewindvoerder ingesteld en deze heeft, blijkens een e-mail van 29 juli 2020 daartoe toestemming verleend. Rochdale is dan ook niet benadeeld door een verkeerde tenaamstelling in de dagvaarding in hoger beroep en er kan geen verwarring zijn geweest. Het belang van Rochdale is door deze enkele vergissing niet geschaad. Rochdale heeft zich tegen deze stellingen verweerd.
2.3
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Vast staat dat de bewindvoerder zich in de appeldagvaarding niet namens [appellant] als formele procespartij heeft gepresenteerd. De door [appellant] geschetste gang van zaken als gevolg van een vergissing van de gerechtsdeurwaarder komt voor risico van [appellant] . Bovendien kan in de overgelegde e-mail van de bewindvoerder van 29 juli 2020 aan de advocaat van [appellant] niet worden gelezen dat de bewindvoerder de procedure thans als formele procespartij wenst over te nemen. De overige door [appellant] aangevoerde stellingen kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
2.4
De conclusie luidt dat [appellant] niet ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [appellant] de kosten van het hoger beroep dragen.

4.4. Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep , tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.785,- aan salaris en € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.