Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[beklaagden](hierna: beklaagden) ter zake van valsheid in geschrift.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een beklagprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Y. Moszkowicz, heeft beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de voorzitter en de griffier van de rechtbank Overijssel. Klager beschuldigt hen van valsheid in geschrift, omdat in het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 18 juni 2019 ten onrechte zou zijn opgenomen dat de behandeling van zijn strafzaak voor onbepaalde tijd was geschorst, terwijl deze zinsnede niet letterlijk door de voorzitter was uitgesproken.
Het hof heeft de camerabeelden van de zitting bekeken en vastgesteld dat de voorzitter inderdaad niet de exacte woorden heeft uitgesproken zoals vermeld in het proces-verbaal. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat klager niet in zijn belangen is geschaad door deze omissie. Het hof heeft overwogen dat elke professionele procesdeelnemer, inclusief klager, geacht kan worden op de hoogte te zijn van de gang van zaken aan het einde van een pro-formazitting, waarbij de behandeling voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt geschorst. Het hof concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de strafrechter tot een veroordeling van de beklaagden zou komen.
Uiteindelijk heeft het hof het beklag ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen, in stand blijft. De beschikking is gegeven op 6 januari 2021 door de rechters P.C. Kortenhorst, F.A. Hartsuiker en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. Mens.