ECLI:NL:GHAMS:2021:10

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
K20/230031
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex. artikel 12 Sv. Tegen een rechter en een griffier ter zake van valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een beklagprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Y. Moszkowicz, heeft beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de voorzitter en de griffier van de rechtbank Overijssel. Klager beschuldigt hen van valsheid in geschrift, omdat in het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 18 juni 2019 ten onrechte zou zijn opgenomen dat de behandeling van zijn strafzaak voor onbepaalde tijd was geschorst, terwijl deze zinsnede niet letterlijk door de voorzitter was uitgesproken.

Het hof heeft de camerabeelden van de zitting bekeken en vastgesteld dat de voorzitter inderdaad niet de exacte woorden heeft uitgesproken zoals vermeld in het proces-verbaal. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat klager niet in zijn belangen is geschaad door deze omissie. Het hof heeft overwogen dat elke professionele procesdeelnemer, inclusief klager, geacht kan worden op de hoogte te zijn van de gang van zaken aan het einde van een pro-formazitting, waarbij de behandeling voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt geschorst. Het hof concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de strafrechter tot een veroordeling van de beklaagden zou komen.

Uiteindelijk heeft het hof het beklag ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen, in stand blijft. De beschikking is gegeven op 6 januari 2021 door de rechters P.C. Kortenhorst, F.A. Hartsuiker en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. Mens.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K20/230031 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn gemachtigde, mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.

1.Het beklag

Het hof heeft op 8 januari 2020 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagden](hierna: beklaagden) ter zake van valsheid in geschrift.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 5 juni 2020 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 31 maart 2020;
- een door klager aan het hof overgelegde usb-stick met camerabeelden.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 25 november 2020 het beklag toe te lichten. Namens klager is zijn gemachtigde in raadkamer verschenen. Deze heeft het beklag aan de hand van een pleitnotitie toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klager heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrift door beklaagden. Volgens de aangifte hebben beklaagden, als respectievelijk voorzitter en griffier van een strafkamer, in het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de rechtbank Overijssel op 18 juni 2019, ten onrechte opgenomen dat de behandeling van de strafzaak tegen klager voor onbepaalde tijd wordt geschorst, zulks terwijl uit van deze terechtzitting opgenomen camerabeelden blijkt dat deze zinsnede niet woordelijk is uitgesproken. Volgens klager heeft dat gevolgen voor het voortduren van zijn voorlopige hechtenis.
Voor de weergave van de overige feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van het ambtsbericht.
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Het hof heeft kennisgenomen van de camerabeelden van het slot van de pro-formazitting van de rechtbank Overijssel van 18 juni 2019 en heeft geconstateerd dat de wel in het proces-verbaal van die terechtzitting opgenomen zinsnede “het onderzoek ter terechtzitting (…) wordt geschorst voor onbepaalde tijd” niet met zoveel woorden door de voorzitter van de rechtbank is uitgesproken.
De rechtbank heeft bij monde van de voorzitter aan het einde van de zitting medegedeeld dat op 18 juni 2019, om 16.30 uur, een beslissing zou worden gegeven over het door de raadsman van de verdachte gedane verzoek tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van klager. Deze verzoeken zijn afgewezen. Dit heeft tot gevolg dat, ingevolge het bepaalde in artikel 282, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de rechter binnen een maand opnieuw zal moeten oordelen of de voorlopige hechtenis van klager al of niet langer dient te worden gecontinueerd.
Naar het hof in raadkamer is gebleken heeft de rechtbank binnen een maand na 18 juni 2019 zich opnieuw gebogen over de voortduring van de voorlopige hechtenis. De stelling van klager dat hij, als gevolg van het niet uitspreken van de zinsnede dat het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd zal worden geschorst in vrijheid zou moeten worden gesteld, kan derhalve niet als juist worden aangemerkt.
Het hof overweegt verder dat, hoewel het in de rede had gelegen dat beklaagden – de voorzitter van de rechtbank en in diens kielzog de griffier – het proces-verbaal van de terechtzitting, nadat zij van het gestelde euvel namens klager op de hoogte zijn gebracht, onder aantekening van de gebleken omissie hadden aangepast, niet valt in te zien in welk opzicht klager nadeel is of zou kunnen zijn berokkend. Het hof tekent hierbij aan dat hoewel het nadeelvereiste bij de Wet van 4 juni 1992, Stb. 1992, 287 niet meer in de artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen, het geleden of mogelijk te lijden nadeel nog wel behoort tot de door dit artikel beschermde belangen en dat dit ook van doorslaggevende aard kan zijn bij het al of niet instellen van een strafrechtelijke vervolging.
Het hof merkt tot slot nog op dat het te dezen een pro-formazitting betrof. Elke professionele procesdeelnemer, als ook klager (die niet ter terechtzitting was verschenen) als verdachte, kunnen en mogen geacht worden ervan op de hoogte te zijn dat de strafzaak niet inhoudelijk zal worden behandeld, maar dat aan het einde van de zitting de behandeling voor bepaalde of onbepaalde tijd zal worden geschorst, onder meer om uitvoering te kunnen geven aan de op die pro-formazitting genomen tussenbeslissingen. De facto is dit ook geschied. Door het - wellicht mogelijk abusievelijk - niet uitspreken van de zinsnede dat het onderzoek voor onbepaalde tijd zal worden geschorst, kan klager niet geacht worden in zijn rechtens te respecteren belangen te zijn geschaad.
Tegen deze achtergrond bezien verwacht het hof niet dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen tot een veroordeling van beklaagden ter zake van valsheid in geschrift zal komen. Bij deze stand van zaken heeft de officier van justitie in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om tegen beklaagden geen strafrechtelijke vervolging in te stellen. Het beklag tegen dezer beslissing is daarom niet gegrond.
Het hof zal als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
6 januari 2021 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, F.A. Hartsuiker en M. van der Horst, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Mens, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.