ECLI:NL:GHAMS:2020:988
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vrijstelling motorrijtuigenbelasting voor vrijwilligersvervoer van gehandicapten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de belanghebbende recht heeft op vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting (MRB) op basis van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Wet MRB. De belanghebbende, een stichting die zich bezighoudt met vrijwilligersvervoer van gehandicapten, had eerder een verzoek om vrijstelling ingediend, dat door de inspecteur van de Belastingdienst was afgewezen. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de belanghebbende tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De belanghebbende stelde dat zij recht had op de vrijstelling omdat zij in het verleden wel vrijstellingen had ontvangen voor vergelijkbare motorrijtuigen. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting (Wet OB) kan worden aangemerkt, omdat zij geen vergoeding vraagt voor het vervoer. Dit betekent dat niet aan de voorwaarden voor vrijstelling is voldaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden die gesteld zijn in de Wet MRB en het Kaderbesluit MRB voor het verkrijgen van vrijstelling van motorrijtuigenbelasting, en dat eerdere vrijstellingen niet automatisch recht geven op toekomstige vrijstellingen. De belanghebbende kan zich tot de Staatssecretaris van Financiën wenden met een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule, maar het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de vrijstelling had geweigerd.