In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter aangevochten die de kinderen onder toezicht had gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De moeder stelde dat er geen gronden meer waren voor de ondertoezichtstelling, aangezien de kinderen in een stabiele en veilige omgeving bij haar woonden en geen signalen van zorg vertoonden. De vader, die sinds de scheiding in januari 2017 geen contact meer had met de kinderen, verzocht de beschikking te bekrachtigen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming geen verweer voerde en aangaf dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de eerdere beschikking wel aanwezig waren, maar dat deze gronden inmiddels niet meer bestaan. De kinderen hebben aangegeven geen contact met de vader te willen en er zijn voldoende mogelijkheden voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Het hof heeft de bestreden beschikking in zoverre vernietigd en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, waarbij de nadruk lag op hun huidige welzijn en de noodzaak van rust in hun leven.
De uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de rol van beide ouders in hun leven, evenals de noodzaak van hulpverlening om contactherstel te faciliteren. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond.