ECLI:NL:GHAMS:2020:953

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
200.269.168/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter aangevochten die de kinderen onder toezicht had gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De moeder stelde dat er geen gronden meer waren voor de ondertoezichtstelling, aangezien de kinderen in een stabiele en veilige omgeving bij haar woonden en geen signalen van zorg vertoonden. De vader, die sinds de scheiding in januari 2017 geen contact meer had met de kinderen, verzocht de beschikking te bekrachtigen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming geen verweer voerde en aangaf dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de eerdere beschikking wel aanwezig waren, maar dat deze gronden inmiddels niet meer bestaan. De kinderen hebben aangegeven geen contact met de vader te willen en er zijn voldoende mogelijkheden voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Het hof heeft de bestreden beschikking in zoverre vernietigd en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, waarbij de nadruk lag op hun huidige welzijn en de noodzaak van rust in hun leven.

De uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de rol van beide ouders in hun leven, evenals de noodzaak van hulpverlening om contactherstel te faciliteren. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.269.168/01
zaaknummer rechtbank: C/13/670772 / JE RK 19-731
beschikking van de meervoudige kamer van 24 maart 2020 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G. Blokziel te Almere,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2019 (hierna te noemen: de kinderrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 november 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 27 augustus 2019.
2.2
De raad heeft bij brief van 11 december 2019, ingekomen op 12 december 2019, medegedeeld geen schriftelijk verweer te zullen voeren, maar heeft bij die brief wel nadere informatie over de stand van zaken verschaft.
2.3
De vader heeft op 23 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 10 februari 2020 met bijlage, ingekomen op
11 februari 2020;
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 13 februari 2020 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de moeder van 14 februari 2020 met bijlage, ingekomen op
17 februari 2020;
- een e-mailbericht van de raad van 20 februari 2020 met bijlage (zijnde dezelfde bijlage als ingekomen bij voornoemde brief van 14 februari 2020);
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 20 februari 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind A] en [kind B] gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 24 februari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.J.P. Liefting, advocaat te Mijdrecht;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.
2.7
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep beslist dat de hierboven vermelde op 20 februari 2020 ingekomen stukken van de zijde van de moeder, zijnde producties 5 tot en met 16, buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze stukken zonder noodzaak slechts vier dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof en de goede procesorde zich daartegen niet verzet.

3.De feiten

3.1
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind A] [in] 2004 te [geboorteplaats]
;
- [kind B] [in] 2007 te [geboorteplaats] .
[kind A] en [kind B] worden hierna gezamenlijk genoemd ‘de kinderen’.
3.2
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder.
3.3
De vader en de kinderen hebben sinds het uiteengaan van de ouders in januari 2017 geen contact meer met elkaar gehad.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen, overeenkomstig het verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 27 augustus 2019 tot 27 mei 2020.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep, naar het hof begrijpt, het standpunt betrokken dat de gronden voor de ondertoezichtstelling zich thans niet meer voordoen, zodat de bestreden beschikking in zoverre moet worden vernietigd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of ten tijde van de bestreden beschikking de gronden aanwezig waren voor een ondertoezichtstelling van de kinderen en zo ja, of deze gronden thans nog aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder stelt dat er geen gronden zijn voor ondertoezichtstelling van de kinderen. Het gaat goed met de kinderen. Zij wonen bij de moeder in een stabiele, rustige en veilige omgeving. De kinderen laten geen kindsignalen zien. De moeder verwijst naar jurisprudentie waaruit zou blijken dat de afwijzende houding van de kinderen ten opzichte van de vader onvoldoende is om te kunnen spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Een ondertoezichtstelling mag bovendien niet slechts worden uitgesproken om een omgangsregeling tot stand te brengen. De vrouw verwijst daartoe naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB1009). De moeder staat het contactherstel tussen de vader en de kinderen niet in de weg, mits de man zich eerst laat behandelen voor zijn alcohol- en agressieproblematiek. Sinds het uiteengaan van de ouders heeft de moeder ook altijd geprobeerd een zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen. De vader heeft daaraan echter nooit meegewerkt, wat tot teleurstellingen heeft geleid. De kinderen hebben nu geen behoefte meer aan contact met de vader. Dat hebben zij meerdere keren consistent en bij diverse instanties verklaard. Daaraan mag niet worden voorbijgegaan. Ook wordt hulpverlening door de ouders in voldoende mate geaccepteerd. De ouders zijn reeds vrijwillig een hulpverleningstraject aangegaan om te bezien of binnen dat kader tot contactherstel kan worden gekomen.
5.3
[kind A] en [kind B] hebben in het kindgesprek - kort samengevat - gezegd dat zij geen contact met de vader willen en dat zij ook niet tot omgang willen worden gedwongen. Er is geen reden is tot zorg. Het gaat goed met hen.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep medegedeeld geen verweer te zullen voeren, gelet op de meest recente informatie van Altra. Ten tijde van de zitting in eerste aanleg waren de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen wel aanwezig, maar thans niet meer. Hoewel de uitspraken van de kinderen over (het gebrek aan) omgang met de vader zorgelijk zijn en het voor de ontwikkeling van de kinderen van belang is dat zij zich een beeld van hun vader kunnen vormen, worden nu voldoende mogelijkheden gezien voor hulpverlening in een vrijwillig kader om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De vader wordt inmiddels behandeld bij De Waag. Daarnaast zal Altra de vader verder begeleiden bij het schrijven van een brief aan de kinderen. Ook de moeder zegt mee te zullen werken met de hulpverlening van Altra. Dit zal uiteindelijk kunnen leiden tot contactherstel tussen de vader en de kinderen. Verder zijn er geen ontwikkelingsproblemen bij de kinderen.
5.5
De GI heeft zich ter zitting in hoger beroep aangesloten bij het standpunt van de raad.
5.6
De vader stelt in zijn verweerschrift dat een ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is om tot contactherstel tussen hem en de kinderen te komen. Het is voor de ontwikkeling van de kinderen van belang dat zij contact hebben met beide ouders. De kinderen hebben hulp nodig. Er lijkt sprake te zijn van parentificatie. Sinds het uiteengaan van partijen is reeds door diverse instanties geprobeerd om de moeder te laten meewerken aan omgang, zonder resultaat. De man is gestopt met drinken en sinds 15 augustus 2019 onder behandeling bij De Waag. Ter zitting in hoger beroep is namens de vader nog benadrukt dat de rechter ook ambtshalve dient te beoordelen of er gronden zijn voor (voortgezette) ondertoezichtstelling van de kinderen. De kinderen zijn zeer beschadigd. De moeder geeft niet haar emotionele toestemming voor contact met de vader. Een gedwongen kader is noodzakelijk om de moeder te laten meewerken met de hulpverlening. Er is in dat opzicht niets veranderd sinds de zitting in eerste aanleg.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken is gebleken dat tijdens het huwelijk van de ouders sprake is geweest van huiselijk geweld, waarvan de kinderen ook getuige zijn geweest. Nadat in januari 2017 een handgemeen tussen de ouders had plaatsvonden, is de vader vertrokken. De kinderen hebben de vader sindsdien nooit meer gesproken of gezien. De zorgen van de raad bij het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen waren met name gelegen in de complexe echtscheiding van de ouders en de spanningen die dat meebracht, alsmede in het feit dat de kinderen al zo lang geen contact met hun vader hadden. De kinderen hadden een zeer negatief vaderbeeld ontwikkeld, wat schadelijk is voor hun identiteitsontwikkeling. Bovendien achtte de raad de stellige uitspraken van de kinderen over hun vader zorgelijk. Zo hebben zij bijvoorbeeld gezegd dat hun vader het contact met hen niet verdient. Dergelijke uitspraken vormen volgens de raad, mede gezien de nog jonge leeftijd van de kinderen, een aanwijzing voor loyaliteitsproblematiek. Hulpverlening in een vrijwillig kader om tot contactherstel tussen de vader en de kinderen te komen is meermaals niet van de grond gekomen. De raad achtte daarom een gedwongen kader noodzakelijk, zodat onderzoek kon worden gedaan, kort gezegd, naar de vraag in hoeverre bij de kinderen sprake is loyaliteitsproblematiek en wat de mogelijkheden zijn voor contactherstel met de vader.
Gezien genoemde zorgen van de raad en het feit dat hulpverlening in het vrijwillige kader meermaals niet van de grond is gekomen, is het hof met de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van het geven van de bestreden beschikking aanwezig waren. Zoals uit het bovenstaande blijkt is, anders dan de moeder betoogt, de ondertoezichtstelling niet uitsluitend uitgesproken om een omgangsregeling tot stand te brengen, maar om een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen nader in kaart te brengen en waar mogelijk te keren. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
5.8
Ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat het door de raad noodzakelijk geachte onderzoek inmiddels is verricht. Altra heeft met de kinderen gesproken en, kort gezegd, geconcludeerd dat contactherstel op dit moment niet passend is. De kinderen zijn op dit moment het meest gebaat bij rust; contact moet niet worden afgedwongen. Verder is ter zitting gebleken dat de vader inmiddels wordt behandeld bij De Waag voor zijn (agressie)problematiek. Dit kan helpen om het vertrouwen van de kinderen in hem te herstellen. Daarnaast is gebleken dat Altra betrokken blijft om de vader te begeleiden bij eventueel contactherstel. De eerst stap daartoe is het schrijven van een brief aan de kinderen. De moeder heeft verklaard dat zij de komst van deze brief afwacht en dit dan met de kinderen zal bespreken.
Het hof is - met de raad en de GI - van oordeel dat de noodzakelijke hulpverlening met deze betrokkenheid van Altra ook in een vrijwillig kader voldoende zal zijn gewaarborgd. Duidelijk is geworden dat beide ouders de nodige zorg op dit moment in voldoende mate accepteren. Derhalve zijn de gronden voor een ondertoezichtstelling per heden niet meer aanwezig. Dat uiteindelijk contactherstel tussen de vader en de kinderen in tijd mogelijk nog ver weg ligt, maakt dat niet anders. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het inleidend verzoek van de raad in zoverre afwijzen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover [kind A] en [kind B] daarbij tot heden onder toezicht zijn gesteld;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf heden;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.V.T. de Bie en
mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin als griffier en is op 24 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.