ECLI:NL:GHAMS:2020:89

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
200.257.786/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind en mentorschap wegens onuitvoerbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van bewind en mentorschap van een rechthebbende, geboren in 2001, die op dat moment gedetineerd was in Duitsland. De rechthebbende was eerder onder toezicht gesteld door de rechtbank Overijssel en er was een bewind en mentorschap ingesteld op verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS). De rechthebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bestreden beschikking van de kantonrechter in Amsterdam onterecht was, omdat deze niet bevoegd was en hij niet gehoord was in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank Overijssel bevoegd was, maar dat het hof Amsterdam op basis van de Wet op de rechterlijke organisatie toch kennis kon nemen van het hoger beroep.

Het hof heeft vervolgens de gronden voor het bewind en mentorschap beoordeeld. Het hof concludeert dat de bewindvoering en het mentorschap niet langer zinvol zijn, omdat er geen samenwerking is tussen de rechthebbende en de bewindvoerder en de rechthebbende geen inkomsten heeft, behalve zorgtoeslag. Dit leidt tot schulden, en de situatie is niet te verwachten te verbeteren, gezien de detentie van de rechthebbende. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de WSS afgewezen, met de opheffing van het bewind en mentorschap als gevolg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.257.786/01
Zaaknummer rechtbank: 7419576 EB VERZ 18-18-21892
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 januari 2020 inzake
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. S.M.S. Grob te Almelo,
als overige belanghebbenden zijn door het hof aangemerkt:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: WSS);
- [de vader] (hierna: de vader);
- [de moeder] (hierna: de moeder);
- BeschermingsBewind Twente B.V. (ook genoemd Bureau Alert, hierna: de bewindvoerder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Rechthebbende is op 21 maart 2019 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van voormelde beschikking van 3 januari 2019.
2.2
Bij beschikking van 11 april 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen en de zaak doorverwezen naar dit hof.
2.3
Bij het hof is voorts een brief van de zijde van rechthebbende 30 augustus 2019 met bijlagen ingekomen. In deze brief verzoekt de advocaat van de rechthebbende om afdoening van de zaak buiten zitting. Het hof heeft bij brief van 18 september 2019 de ouders en de WSS in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van de advocaat. Van de zijde van de WSS heeft het hof geen reactie ontvangen. Bij e-mails van 3 oktober 2019 zijn de ouders van de rechthebbende akkoord gegaan met afdoening van de zaak buiten zitting.
2.4
Gelet op voornoemd verzoek en de reactie van de belanghebbenden heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hof heeft BeschermingsBewind Twente B.V. per e-mail op 29 oktober 2019 op de hoogte gesteld dat de voorgenomen behandeling ter terechtzitting geen doorgang zal hebben.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren op [datum] 2001.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 6 november 2018 is rechthebbende onder toezicht gesteld tot zijn meerderjarigheid op [datum] 2019. Voor de duur van deze ondertoezichtstelling is tevens een machtiging voor gesloten jeugdhulp verleend.
3.3
Rechthebbende is thans gedetineerd in Duitsland.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn op verzoek van de WSS met ingang van [datum] 2019 de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijk en/of geestelijke toestand. Tevens is met ingang van [datum] 2019 ten behoeve van rechthebbende een mentorschap ingesteld. Tot bewindvoerder en mentor is benoemd BeschermingsBewind Twente B.V..
4.2
Rechthebbende verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de WSS alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de bevoegdheid van de rechtbank en het hof en de vraag of op goede gronden bewind en mentorschap zijn ingesteld.
5.2
Rechthebbende stelt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en voert daartoe het volgende aan. Niet de kantonrechter in Amsterdam, maar de kantonrechter in Almelo was bevoegd kennis te nemen van het verzoek van de WSS, aangezien rechthebbende destijds stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen te [woonplaats] . Het verzoek is vlak voor de datum waarop rechthebbende meerderjarig werd door de WSS ingediend, zonder dat hij daarvan op de hoogte was. Bovendien is rechthebbende niet gehoord door de kantonrechter en is zijn advocaat niet in de gelegenheid gesteld verweer te voeren, aangezien ook hij niet op de hoogte was van de procedure. Rechthebbende heeft derhalve niet de gelegenheid gekregen om zijn zienswijze aan de kantonrechter kenbaar te maken en om hem te informeren over zijn persoonlijke omstandigheden. De kantonrechter heeft de zaak slechts op de stukken afgedaan. Thans mist rechthebbende een instantie, omdat hij nu alleen nog hoger beroep kan instellen. Dit alles is in strijd met de elementaire beginselen van behoorlijk procesrecht.
Rechthebbende is voorts van mening dat er geen inhoudelijke gronden zijn voor bewind en mentorschap. Hij is inmiddels meerderjarig, heeft een baan als kok en wil zonder hulp van derden zijn leven in goede banen leiden. Hij wenst zelf zijn inkomen te beheren en wil niet aangewezen zijn op de bewindvoerder. Hij betwist dat hij als gevolg van zijn lichamelijke/geestelijke staat niet in staat zou zijn belangen behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter was bovendien niet volledig geïnformeerd. Zo verbleef rechthebbende niet tot [datum] 2019 in een gesloten instelling, maar is hij veel eerder naar huis gegaan. Bij brief van 30 augustus 2019 heeft rechthebbende meer recente informatie naar voren gebracht. Rechthebbende heeft meegedeeld dat de bewindvoerder bij brief van 8 augustus 2019 de rechtbank Overijssel heeft verzocht tot opheffing van het bewind, omdat de bewindvoering van meet af aan onuitvoerbaar was. Hij heeft de brief van de bewindvoerder aan de rechtbank overgelegd. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de bewindvoerder in zijn brief aan de rechtbank geschreven dat rechthebbende niet wil meewerken aan de onderbewindstelling en dat er behalve zorgtoeslag geen inkomsten worden ontvangen, waardoor schulden zijn ontstaan. Ook heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht dat rechthebbende inmiddels gedetineerd is in Duitsland. Rechthebbende heeft verder bericht dat de WSS zijn dossier heeft, omdat hij inmiddels meerderjarig is.
Bevoegdheid rechtbank en hof
5.3
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RV) juncto 1:12 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bevoegd de rechtbank van de woonplaats van de minderjarige en volgt de minderjarige de woonplaats van de gezaghebbende ouder. Uit het dossier is gebleken dat rechthebbende ten tijde van het inleidend verzoek tot het instellen van bewind en mentorschap, op 10 december 2018, minderjarig was. Hoewel de WSS in het inleidend verzoekschrift heeft vermeld voogd te zijn over rechthebbende, heeft het hof ambtshalve geconstateerd dat zijn ouders nog het gezag hadden. Bevoegd was derhalve de rechtbank van de woonplaats van de ouders, te weten de rechtbank Overijssel, locatie Almelo. In hoger beroep zou dan bevoegd zijn het hof Arnhem-Leeuwarden. In dit geval is de zaak echter aangebracht bij de rechtbank Amsterdam – naar het hof begrijpt omdat de WSS in Amsterdam is gevestigd – waardoor het hof Amsterdam gelet op artikel 60 van de Wet op rechterlijke organisatie jo. artikel 14 van de Wet op de rechterlijke indeling bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep.
Inhoudelijk
5.4
Voor zover rechthebbende betoogt dat hij in eerste aanleg ten onrechte niet door de kantonrechter is gehoord, waardoor sprake zou zijn van strijd met de beginselen van een goede procesorde, overweegt het hof als volgt. De procedure in hoger beroep strekt mede ertoe eventuele fouten en omissies uit de eerste aanleg te herstellen. Een eventueel gebrek in de bestreden beschikking, wat door ook van zij, is daarmee voldoende hersteld. Het verlies van een instantie, zoals door rechthebbende nog is aangevoerd, doet daaraan niet af, nu daarmee geen rechtsbeginsel is geschonden.
5.5
Met betrekking tot de gronden voor het bewind en mentorschap, overweegt het hof dat zowel het bewind als het mentorschap niet zinvol is. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de oorzaken die indertijd tot het instellen van het bewind en mentorschap aanleiding hebben gegeven, nog bestaan, is voor het welslagen van beschermingsmaatregelen een voldoende samenwerking met de bewindvoerder vereist. Uit de bij het hof nagekomen stukken van
30 augustus 2019, met name uit de brief van de bewindvoerder van 8 augustus 2019, blijkt dat dat niet het geval is. Er is sinds het begin van de maatregel geen contact geweest tussen de rechthebbende en de bewindvoerder en rechthebbende is thans gedetineerd in Duitsland. Enig zich op verandering in deze situatie valt naar het oordeel van het hof niet te verwachten, nu rechthebbende voor onbekende tijd in detentie zit. Omdat er in Nederland, naar het hof begrijpt, geen sprake is van enige inkomsten van rechthebbende, anders dan zorgtoeslag, leidt de bewindvoering juist tot het ontstaan van schulden bij rechthebbende.
5.6
Het voorgaande maakt dat het hof, nu het bewind en het mentorschap niet langer zinvol zijn, conform het bepaalde in respectievelijk artikel 1:449 lid 2 en 1:462 lid 2 BW, beide zal opheffen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de WSS alsnog afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en wijst het inleidend verzoek van de WSS alsnog af;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door de rechthebbende voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, in verband met doorhaling in het Curatele- en Bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. C.E. Buitendijk en
mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op
14 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.