Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] ,
[appellante sub 2],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
grief 1faalt.
grief 2moet worden verworpen.
grief 3evenmin terecht is voorgesteld.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een geldvordering van een vader en stiefmoeder op hun meerderjarige dochter, die zij beschuldigen van het niet terugbetalen van kosten die zij voor haar hebben gemaakt. De appellanten, [X] en [appellante sub 2], zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hun vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de gemaakte kosten bij de appellanten ligt, en dat zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan. Het hof bevestigt deze beslissing en stelt dat er geen verplichting tot terugbetaling bestaat op basis van redelijkheid en billijkheid, aangezien de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat er een afspraak was gemaakt over terugbetaling.
Daarnaast heeft de dochter, [geïntimeerde], in reconventie een vordering ingesteld voor een bedrag dat zij stelt dat in bewaring is bij haar ouders. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, wat ook door het hof wordt onderschreven. Het hof concludeert dat de appellanten niet in hun bewijsaanbod zijn geslaagd en dat de vorderingen van de dochter terecht zijn toegewezen. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien de familieband die bestaat. Het arrest is gewezen op 17 maart 2020.