Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
- de na te noemen minderjarige [kind A] (hierna: [kind A] );
- de na te noemen minderjarige [kind B] (hierna: [kind B] ).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B] na de echtscheiding van de ouders. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2019, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw was bepaald. De man verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen meer tijd bij hem zouden doorbrengen. De vrouw, verweerder in hoger beroep, verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat zij vond dat de huidige regeling in het belang van de kinderen was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2019 werd duidelijk dat de ouders weinig overleg hadden over de opvoeding van de kinderen en dat er problemen waren in de communicatie. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de huidige regeling voorlopig in stand te houden, maar met een wijziging van het wisselmoment. Het hof oordeelde dat de door de man voorgestelde regeling niet in het belang van de kinderen was, gezien hun jonge leeftijd en het gebrek aan overleg tussen de ouders. Het hof besloot de zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen in de oneven weken bij de man zouden verblijven van zondagavond tot dinsdagavond, en in de even weken van vrijdag tot maandag.
Het hof benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders en adviseerde hen om een hulpverleningstraject te starten om de onderlinge communicatie te verbeteren. De beslissing van het hof houdt rekening met de wensen van de kinderen en de noodzaak voor een stabiele opvoedingssituatie. De beschikking van de rechtbank werd op onderdelen bekrachtigd, maar de zorgregeling werd aangepast om de betrokkenheid van de vader te vergroten.