ECLI:NL:GHAMS:2020:848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
200.260.339/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding met focus op co-ouderschap en communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B] na de echtscheiding van de ouders. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2019, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw was bepaald. De man verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen meer tijd bij hem zouden doorbrengen. De vrouw, verweerder in hoger beroep, verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat zij vond dat de huidige regeling in het belang van de kinderen was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2019 werd duidelijk dat de ouders weinig overleg hadden over de opvoeding van de kinderen en dat er problemen waren in de communicatie. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de huidige regeling voorlopig in stand te houden, maar met een wijziging van het wisselmoment. Het hof oordeelde dat de door de man voorgestelde regeling niet in het belang van de kinderen was, gezien hun jonge leeftijd en het gebrek aan overleg tussen de ouders. Het hof besloot de zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen in de oneven weken bij de man zouden verblijven van zondagavond tot dinsdagavond, en in de even weken van vrijdag tot maandag.

Het hof benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders en adviseerde hen om een hulpverleningstraject te starten om de onderlinge communicatie te verbeteren. De beslissing van het hof houdt rekening met de wensen van de kinderen en de noodzaak voor een stabiele opvoedingssituatie. De beschikking van de rechtbank werd op onderdelen bekrachtigd, maar de zorgregeling werd aangepast om de betrokkenheid van de vader te vergroten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.260.339/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/280199 / FA RK 18-5757
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 maart 2020 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Overveen,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.W. Castelijns te Haarlem (voorheen mr. R. Bottenheft te Velsen).
Als belanghebbende zijn door het hof aangemerkt:
  • de na te noemen minderjarige [kind A] (hierna: [kind A] );
  • de na te noemen minderjarige [kind B] (hierna: [kind B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 1 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 3 juni 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van
1 mei 2019.
2.2
De vrouw heeft op 16 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man met bijlage, ingekomen op 10 december 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de man en de vrouw zijn geboren:
- [kind A] , [in] 2016;
- [kind B] , [in] 2017 (gezamenlijk ook wel de kinderen genaamd).
3.2
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 1 mei 2019 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans in hoger beroep van belang, de volgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald:
- [kind A] en [kind B] zijn bij de man in de weekenden in de even weken van vrijdag 17.00 uur tot
maandag 18.30 uur en in de oneven weken van zondag 17.00 uur tot maandag 18.30 uur;
- feestdagen en - vanaf het moment dat [kind A] naar school gaat – schoolvakanties worden bij helfte verdeeld;
- totdat [kind A] naar school gaat gaan partijen maximaal twee weken aaneengesloten met de kinderen met vakantie, en beginnen vakanties van twee weken in het weekend dat de kinderen bij de ouder zijn bij wie zij die vakantie zijn;
- vanaf het moment dat [kind A] naar school gaat geldt voor beide kinderen de volgende vakantieregeling:
vakantie
de man
de vrouw
zomervakantie
even jaren: eerste 3 weken oneven jaren: laatste 3 weken
even jaren: laatste 3 weken
oneven jaren: eerste 3 weken
weken
herfstvakantie
even jaren
oneven jaren
kerstvakantie
even jaren: tweede week
oneven jaren: eerste week
even jaren: eerste week
oneven jaren: tweede week
voorjaarsvakantie
oneven jaren
even jaren
meivakantie
even jaren
oneven jaren
evt. extra vakantie of 2e week meivakantie
oneven jaren
even jaren
Feestdagen
Als een van de feestdagen in een vakantie valt, dan geldt de vakantieregeling.
de man
de vrouw
eerste kerstdag
oneven jaren
even jaren
tweede kerstdag
even jaren
oneven jaren
Bijzondere dagen(de dag zelf en de opvolgende nacht)
de man
de vrouw
Vaderdag
ieder jaar
Moederdag
ieder jaar
4.2
De man verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen,
primair:
dat kinderen in de ene week bij de man zijn van vrijdagavond 18.30 uur tot woensdagochtend naar het KDV (of langer, indien zij vanwege ziekte niet naar het KDV kunnen);
dat de kinderen in de andere week bij de man zijn van zondagavond 18.30 uur tot woensdagochtend naar het KDV (of langer indien zij vanwege ziekte niet naar het KDV kunnen);
subsidiair:
dat de kinderen in de ene week bij de man zijn van vrijdagavond 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur;
dat de kinderen in de andere week bij de man zijn van zondagavond 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur.
De kinderen zijn in de oneven weekenden bij de vrouw en in de even weekenden bij de man.
Voorts verzoekt de man ten aanzien van de vakantieregeling als volgt te bepalen:
Totdat [kind A] naar school gaat kunnen partijen maximaal twee aaneengesloten weken op vakantie gaan. Indien het begin- en eindweekend in de weekenden van de andere ouder vallen, dan dient rekening te worden gehouden met een compensatie die recht doet aan de belangen van de kinderen en de andere ouder.
Vanaf dat [kind A] naar school gaat dienen partijen hun vakantie te plannen in de twaalf schoolvakantieweken, waarbij de zes weken zomervakantie bij helfte verdeeld worden, en wel drie om drie (ieder jaar wisselend). In de overige schoolvakantieweken, als ook de overige feestdagen (niet zijnde eerste en tweede Kerstdag) loopt het normale schema door, met dien verstande dat indien de ene ouders dan wel met de kinderen op vakantie wil gaan, daarvoor ruimte is, mits het maximaal twee maanden van tevoren is gemeld.
De eerste en tweede kerstdag worden jaarlijks gewisseld.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag hoe de zorg- en opvoedingstaken voor [kind A] en [kind B] tussen de ouders verdeeld dienen te worden.
5.2
De man stelt dat de zorgregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking niet een evenwichtige verdeling tussen de ouders oplevert en voert daartoe -onder meer- het volgende aan. Het is in het belang van de kinderen om beide ouders ongeveer evenveel te zien. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geen aandacht besteed aan de door de man primair en subsidiair voorgestelde verdeling van de zorgtaken. De door de rechtbank bepaalde zorgregeling is in feite door de vrouw opgelegd, zonder rekening te houden met de wensen en mogelijkheden van de man. Anders dan de vrouw werkt de man fulltime. Het komt hem in verband met zijn werkschema beter uit indien hij de kinderen om 18.30 in plaats van 17.00 kan ophalen. Bovendien is dat voor de rust en regelmaat van de kinderen beter. De vrouw heeft vlak na de zitting bij de rechtbank afgezien van een hulptraject voor partijen bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG). Nader overleg met de vrouw blijkt niet mogelijk. Voorts is de vakantieregeling voor de man praktisch gezien niet na te leven. Hij kan niet zes weken vrij nemen. De man verzoekt dan ook om de zomervakantie te verdelen, te weten drie om drie weken en voor de overige vakanties de gewone verdeling van de zorgtaken door te laten lopen, waarbij ouders elkaar in de gelegenheid stellen om buiten de zomervakantie een vakantie te boeken met de kinderen, aldus de man.
5.3
De vrouw voert aan dat partijen de thans lopende regeling zijn overeengekomen. Dit is dus niet aan de man opgelegd. De vrouw heeft de kinderen bij haar ouders ingeschreven vanwege het kindgebonden budget. Partijen hebben de opvang van de kinderen aangepast aan de huidige zorgregeling. Op maandag zorgt de grootmoeder van vaderszijde voor de kinderen. Op dinsdag verblijven de kinderen bij de grootouders van moederszijde. Op woensdag gaan de kinderen naar een kinderdagverblijf. Op donderdag en vrijdag is de vrouw vrij en volledig beschikbaar voor de zorg van de kinderen. Ten tijde van de samenleving lag het zwaartepunt van de zorg reeds bij de vrouw, omdat zij parttime werkte en de man fulltime. De huidige regeling sluit hierbij aan. Indien het verzoek van de man wordt toegewezen, zal hij zijn moeder moeten verzoeken bij te springen, want de man is zelf niet thuis op maandag en dinsdag. De vrouw ziet de toegevoegde waarde van het verzoek van de man dan ook niet in. De man verzoekt feitelijk om een co-ouderschap regeling te treffen, maar hier voelt de vrouw niets voor vanwege de problemen in hun communicatie. De kinderen zien de man op zeer regelmatige basis. De door de man voorgestelde regeling acht zij niet in het belang van de kinderen. Zij zijn immers gewend aan de huidige regeling. De vrouw beschikt inmiddels over een eigen woning in de regio en hoopt deze zo spoedig mogelijk te kunnen betrekken. Zij heeft de hulpverlening via het CJG stopgezet vanwege de strijd die nog liep tussen partijen. Wat betreft de vakantieregeling stelt de vrouw dat de man in eerste instantie om de door de rechtbank toegewezen regeling heeft verzocht. De man komt steeds terug op zaken waarover zij al overeenstemming hadden bereikt. De vrouw wil een gedetailleerde regeling om toekomstige conflicten te voorkomen en zodat de kinderen weten waar zij aan toe zijn.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er sprake is van twee verschillende opvoedsituaties en dat het van belang is dat de ouders in overleg gaan over de opvoeding. Belangrijk is dat partijen het traject bij het CJG starten. Het belang van de kinderen dient voorop te staan en niet de eigen behoeften van de ouders. Er is op zichzelf geen bezwaar tegen co-ouderschap maar er moet dan wel wat veranderen. De raad adviseert de huidige regeling voorlopig in stand te laten, met dien verstande dat het wisselmoment van de maandagavond kan worden gewijzigd naar de dinsdagochtend, en om behandeling van de zaak voorts aan te houden in afwachting van de resultaten van de in te zetten hulpverlening.
5.5
Ingevolge artikel 1:253a lid 2, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke regeling een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken kan omvatten. Het hof neemt hierbij een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.6
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen het eens zijn over de verdeling van de feestdagen, bijzondere dagen en de zomervakantie. maar dat partijen verdeeld zijn over de verdere vakantieregeling en de zorgregeling.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier en het ter zitting in hoger beroep verhandelde is onder meer het volgende gebleken. De ouders hebben weinig overleg met elkaar over de kinderen. Een gesprek en hulpverlening ter verbetering van de communicatie komt niet van de grond. De kinderen zijn gewend aan de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en aan de ondersteuning bij de opvang van de kinderen van de grootouders (van moederszijde) en de grootmoeder (van vaderszijde). Gezien het voorgaande acht het hof, mede gelet op de jonge leeftijd van de kinderen, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals de man heeft voorgesteld thans niet in het belang van de kinderen. Voor een dergelijke verdeling is, zeker waar het zulke jonge kinderen betreft, een zekere basis van overleg en vertrouwen noodzakelijk om tenminste de praktische zaken en opvoedkwesties goed te kunnen regelen. Deze basis ontbreekt thans. Het hof acht het derhalve vooralsnog het meest rustig voor de kinderen dat de situatie waarin de vrouw het grootste deel van de zorgtaken voor haar rekening neemt wordt gehandhaafd. Wel acht het hof het in het belang van de kinderen het verblijf van de kinderen bij de vader in de oneven weken te verlengen met een dag, aldus dat de kinderen bij de man zijn van zondagavond tot dinsdagavond 18.30 uur. De kinderen hebben dan gelegenheid ook in die week uitgebreider contact met de man te hebben, hetgeen een positieve ontwikkeling van hun relatie met de man ten goede komt. De man komt op dinsdag rond 15:30 uur thuis en hij kan dan op die dag nog enkele uren met de kinderen doorbrengen en met hen eten. Deze beslissing zal betekenen dat de kinderen de dinsdag dat zij bij de man zijn niet langer bij de grootouders (moederzijde) verblijven, maar bij de grootmoeder (vaderszijde) die zoals ter zitting is gebleken haar verblijf bij de man in huis kan verlengen en zo de zorg van de kinderen op dinsdag in de oneven weken op zich zal nemen. Bovendien blijft de opvang dag van de grootouders (moederszijde) in de even week staan.
Het hof handhaaft de door de kinderrechter bepaalde tijdstippen van de wissel, nu een wisselmoment bij de aanvang van het verblijf bij de man op vrijdag respectievelijk zondag van 18.30 gelet op de leeftijd van de kinderen het hof laat voorkomt. Gelet op de stelling van de vrouw dat zij op maandag om 17.00 uur nog niet thuis is van haar werk handhaaft het hof het door de rechtbank bepaalde tijdstip van de wisseling van 18.30 uur op maandag- en dinsdagavond. Een wisselmoment in de ochtend, zoals de man verzoekt, acht het hof, gelet op hun jonge leeftijd, te onrustig voor de kinderen.
5.8
Ten aanzien van de vakantieregeling overweegt het hof als volgt. De communicatie en de samenwerking tussen partijen acht het hof op dit moment onvoldoende om in onderling overleg een vakantieregeling af te kunnen spreken, zoals de man verzoekt. Hij kan dan ook in dat verzoek niet worden gevolgd. Aanwijzingen dat de door de kinderrechter bepaalde vakantieregeling niet in het belang van de kinderen is ontbreken. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit punt dan ook bekrachtigen.
5.9
Het hof acht het van belang, mede gelet op het advies van de raad, dat partijen zo spoedig mogelijk een hulpverleningstraject zullen starten, teneinde de onderlinge communicatie wat betreft de kinderen te verbeteren. Het is in het belang voor het welbevinden en een gezonde ontwikkeling van de kinderen dat hun ouders in staat zijn afspraken te maken over opvoeding en praktische zaken wat betreft de kinderen. Ook voor de ouders kan dit rust brengen. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep toegezegd dat zij bereid is samen met de man het hulpverleningstraject bij het CJG te starten. Ook de man is hiertoe bereid. Het hof gaat ervan uit dat partijen zich aan deze toezegging zullen houden. Voor een aanhouding van de zaak, in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject, zoals de raad heeft geadviseerd, ziet het hof geen aanleiding.
5.1
Dit alles leidt tot de conclusie dat de basisverdeling van de zorg- en opvoedtaken zal worden vastgesteld als hierna volgt, en dat de door de rechtbank bepaalde vakantie- en feestdagenregeling (onderdelen 3.3. en 3.4. van de bestreden beschikking) in stand zal blijven.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt onderdeel 3.2 van het dictum van de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
stelt de basisverdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
[kind A] en [kind B] verblijven bij de man in de even weken van vrijdag 17.00 uur tot maandag 18.30 uur en in de oneven weken van zondag 17.00 uur tot dinsdag 18.30 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. C.E. Buitendijk en mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 17 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.