ECLI:NL:GHAMS:2020:847

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
200.260.137/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing of omzetting van curatele

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing of omzetting van een curatele. De betrokkene, die sinds 19 november 2010 onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis, verzocht om de curatele op te heffen of om te zetten in een minder ingrijpende maatregel, zoals een bewind of mentorschap. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de curatele niet langer noodzakelijk was. De curator voerde aan dat de betrokkene nog steeds ondersteuning nodig heeft en dat er zorgen zijn over zijn inzicht in sociale situaties en zijn financiële situatie. Het hof concludeerde dat de betrokkene niet voldoende had aangetoond dat de gronden voor de curatele niet meer aanwezig zijn. De verzoeken van de betrokkene werden afgewezen en de eerdere beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd. De beslissing werd genomen na een mondelinge behandeling op 20 januari 2020, waarbij de betrokkene en zijn familie niet verschenen, maar de curator wel aanwezig was. Het hof benadrukte dat de bescherming van de betrokkene door de curatele noodzakelijk blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.260.137/01
Zaaknummer rechtbank: 7502890 CB VERZ 19-18 MVH
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 maart 2020 inzake
[de betrokkene] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. B. Mous te Haarlem,
Als overige belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de heer [A] (hierna ook te noemen: de zoon van de betrokkene);
- mevrouw [B] (hierna ook te noemen: de dochter van de betrokkene);
- de curator [X] , h.o.d.n. [Y] -Bewind (hierna te noemen: de curator).
Als informant is aangemerkt:
- de hoofd advocaat-generaal de heer R.C. Tdlohreg, namens het Openbaar Ministerie.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 21 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 23 mei 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 21 mei 2019.
2.2
De curator heeft op 23 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de betrokkene van 13 juni 2019 met een bijlage, ingekomen op 17 juni 2019;
- een brief van de zijde van de betrokkene van 6 augustus 2019 met een bijlage, ingekomen per faxbericht op dezelfde datum;
- een bericht van de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2020 met een bijlage, ingekomen per e-mail op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de betrokkene;
- mevrouw [Z] , namens [Y] -Bewind.
De betrokkene, de dochter van de betrokkene en de hoofd advocaat-generaal zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De zoon van de betrokkene is, met bericht van verhindering, evenmin verschenen.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1975 te [geboorteplaats] .
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter van 19 november 2010 is betrokkene onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis.
3.3
Bij voormelde – in zoverre niet bestreden – beschikking van 21 mei 2019 is Budgetondersteuning Nederland B.V. op eigen verzoek ontslagen als curator. Bij beschikking van 3 juli 2019 is [X] , h.o.d.n. [Y] -Bewind, tot opvolgend curator benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover thans van belang, afgewezen de verzoeken van betrokkene (primair) tot opheffing van de curatele en (subsidiair) tot omzetting van de curatele in een bewind dan wel een mentorschap.
4.2
Betrokkene verzoekt:
I. het hoger beroep ontvankelijk te verklaren;
II. met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn inleidende verzoeken toe te wijzen;
III. voor zover het onder I en II verzochte niet toewijsbaar is, alsnog een beslissing te nemen waarin deugdelijk is gemotiveerd waarom het verzoek wordt afgewezen.
4.3
De curator verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel gewoonte van drank- of drugsmisbruik, en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd. Ingevolge artikel 1:389 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van de curatele niet zinvol is gebleken, de curatele opheffen.
Op grond van artikel 1:432 lid 3 BW respectievelijk artikel 1:451 lid 4 BW kan worden verzocht een curatele om te zetten in een beschermingsbewind en/of mentorschap.
5.2
Betrokkene betoogt dat zijn verzoeken tot opheffing dan wel omzetting van de curatele ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd zijn afgewezen en voert daartoe onder meer het volgende aan. Nu zowel betrokkene als de curator het ontslag hebben verzocht, bestaat er geen beletsel om over te gaan tot opheffing van de curatele. Verder is voortzetting niet zinvol in het geval de onder curatele gestelde iedere vorm van ondersteuning weigert. Mede gelet op de tijdsduur van de curatele, tien jaar, is er geen belang meer bij de curatele en is voortzetting niet langer proportioneel. Daarnaast moet de bewijslast van een mogelijke geestelijke beperking niet bij betrokkene zelf liggen, aangezien hij niets mankeert en er bij de ondercuratelestelling in 2010 geen medische gegevens waren waaruit blijkt dat hier wel sprake van zou zijn. Ook is de leefsituatie van betrokkene thans stabiel. Zijn schulden zijn afgenomen, hij heeft woonruimte en er staan geen justitiële verdenkingen meer tegen hem open. Hij kan zijn vermogensrechtelijke belangen weer op behoorlijke wijze zelf waarnemen, aldus betrokkene.
5.3
De curator is van mening dat de curatele nog steeds gerechtvaardigd is en voert daartoe onder meer het volgende aan. Op dit moment speelt een aantal zaken rondom de betrokkene. Hij huurt op frauduleuze wijze een kamer, vraagt maandelijks reiskosten om zijn kinderen te bezoeken terwijl er geen bezoekregeling is en er loopt sinds december 2016 een rechtszaak vanuit de woningbouwvereniging tegen betrokkene en zijn partner, met als eis ontruiming van de woning. Gebleken is dat de betrokkene geen oorzaak en gevolg ziet en de schuld bij anderen neerlegt. Ook de begeleider van de betrokkene vanuit de Hartenkampgroep acht de curatele geheel op zijn plaats. Daarnaast is uit psychologisch onderzoek gebleken dat betrokkene een kwetsbare en beperkte man is met een IQ van 52. Betrokkene heeft op alle vlakken nog steeds ondersteuning en begeleiding nodig, aldus de curator.
Ter zitting in hoger beroep is namens de curator verklaard dat de samenwerking met de betrokkene inmiddels beter verloopt. Komend jaar zal worden bekeken of het mogelijk is de curatele om te zetten in een bewind en mentorschap. Thans kan daar echter nog geen sprake van zijn.
5.4
Ter beoordeling door het hof ligt voor of de curatele van betrokkene dient te worden opgeheven dan wel of deze dient te worden omgezet in de minder verstrekkende beschermingsmaatregelen van bewind en/of mentorschap.
Het hof overweegt hiertoe als volgt. Betrokkene is bij beschikking van 19 november 2010 onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis, waardoor hij niet in staat was of bemoeilijkt werd de eigen belangen behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft in die beschikking overwogen dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het verzoek op de gestelde en juist gebleken grond diende te worden ingewilligd.
Betrokkene stelt zich thans op het standpunt dat de gronden voor de curatele niet (langer) aanwezig zijn. Naar het oordeel van het hof heeft betrokkene deze stelling zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende (met stukken) onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Daartegenover heeft de curator zijn standpunt dat de gronden voor de curatele nog steeds aanwezig zijn voldoende onderbouwd. Bij de door de curator overgelegde stukken bevindt zich een verslag van een psychologisch onderzoek van 9 juli 2018 en een indicatiebesluit in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) van 7 september 2018. Hieruit blijkt dat betrokkene licht verstandelijk beperkt is en al voor zijn 18e levensjaar bekend was met deze verstandelijke handicap. Ook is gebleken dat betrokkene gestructureerde begeleiding nodig heeft in een beschermende setting en dat er nog veel zorgen zijn. Deze zorgen zijn gelegen in het gebrek aan inzicht van betrokkene (in oorzaak- en gevolgrelaties) in sociale situaties, het overschatten van zijn eigen mogelijkheden en de omstandigheid dat het, gezien zijn niveau van cognitief functioneren en sociale zelfredzaamheid, zeer lastig is voor betrokkene om zich zelfstandig te redden. Betrokkene heeft een Wlz indicatie voor onbepaalde tijd gekregen, aangezien hij blijvend zal zijn aangewezen op langdurige intensieve zorg. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de begeleiding van betrokkene vanuit de Hartenkampgroep is overgenomen door De Waerden. Sinds het najaar van 2019 verblijft de betrokkene in een voorziening van De Waerden voor begeleid wonen in [plaats] , waar hij 24 uur per dag kan terugvallen op begeleiding.
Voorts is gebleken dat betrokkene de curator regelmatig verzoekt om extra bedragen in verband met uitgaven waarvoor geen financiële ruimte is. Dat de schulden van betrokkene zijn afgenomen, kan naar het oordeel van het hof dan ook niet als argument gelden voor opheffing van de curatele; juist de ondercuratelestelling beschermt betrokkene ertegen dat hij uitgaven doet die zijn budget overstijgen.
Tot slot is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de samenwerking tussen betrokkene en de curator is verbeterd sinds een nieuwe curator is benoemd.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de curatele niet langer noodzakelijk is of dat voortzetting van de curatele niet zinvol is gebleken, dan wel dat op dit moment met een andere, minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan.
Dit betekent dat het hof de verzoeken in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.5
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, C.E. Buitendijk en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 17 maart 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.