Ter beoordeling door het hof ligt voor of de curatele van betrokkene dient te worden opgeheven dan wel of deze dient te worden omgezet in de minder verstrekkende beschermingsmaatregelen van bewind en/of mentorschap.
Het hof overweegt hiertoe als volgt. Betrokkene is bij beschikking van 19 november 2010 onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis, waardoor hij niet in staat was of bemoeilijkt werd de eigen belangen behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft in die beschikking overwogen dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het verzoek op de gestelde en juist gebleken grond diende te worden ingewilligd.
Betrokkene stelt zich thans op het standpunt dat de gronden voor de curatele niet (langer) aanwezig zijn. Naar het oordeel van het hof heeft betrokkene deze stelling zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende (met stukken) onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Daartegenover heeft de curator zijn standpunt dat de gronden voor de curatele nog steeds aanwezig zijn voldoende onderbouwd. Bij de door de curator overgelegde stukken bevindt zich een verslag van een psychologisch onderzoek van 9 juli 2018 en een indicatiebesluit in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) van 7 september 2018. Hieruit blijkt dat betrokkene licht verstandelijk beperkt is en al voor zijn 18e levensjaar bekend was met deze verstandelijke handicap. Ook is gebleken dat betrokkene gestructureerde begeleiding nodig heeft in een beschermende setting en dat er nog veel zorgen zijn. Deze zorgen zijn gelegen in het gebrek aan inzicht van betrokkene (in oorzaak- en gevolgrelaties) in sociale situaties, het overschatten van zijn eigen mogelijkheden en de omstandigheid dat het, gezien zijn niveau van cognitief functioneren en sociale zelfredzaamheid, zeer lastig is voor betrokkene om zich zelfstandig te redden. Betrokkene heeft een Wlz indicatie voor onbepaalde tijd gekregen, aangezien hij blijvend zal zijn aangewezen op langdurige intensieve zorg. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de begeleiding van betrokkene vanuit de Hartenkampgroep is overgenomen door De Waerden. Sinds het najaar van 2019 verblijft de betrokkene in een voorziening van De Waerden voor begeleid wonen in [plaats] , waar hij 24 uur per dag kan terugvallen op begeleiding.
Voorts is gebleken dat betrokkene de curator regelmatig verzoekt om extra bedragen in verband met uitgaven waarvoor geen financiële ruimte is. Dat de schulden van betrokkene zijn afgenomen, kan naar het oordeel van het hof dan ook niet als argument gelden voor opheffing van de curatele; juist de ondercuratelestelling beschermt betrokkene ertegen dat hij uitgaven doet die zijn budget overstijgen.
Tot slot is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de samenwerking tussen betrokkene en de curator is verbeterd sinds een nieuwe curator is benoemd.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de curatele niet langer noodzakelijk is of dat voortzetting van de curatele niet zinvol is gebleken, dan wel dat op dit moment met een andere, minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan.
Dit betekent dat het hof de verzoeken in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.