beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.209.821/02 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 13 maart 2020
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. M.C. Schepel, kantoorhoudende te Den Haag,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. R.J. Bakker, kantoorhoudende te Naarden,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. H.B. de Regt, kantoorhoudende te Alkmaar.
1.
Het verloop van het geding
1.1 In het vervolg zullen de hierna te vermelden rechtspersonen als volgt worden aangeduid:
- verzoekster als [A] ;
- verweerster als [B] ;
- belanghebbende als [C] ;
- [D] als [D] ;
- [E] als [E] ;
- ing. J.A.H. Overing MBA als Overing;
- W.R. Küh als Küh;
- mr. H.C. den Hollander als Den Hollander.
1.2 Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 4 en 10 april 2014, 23 december 2016, 12 juli 2017, 21 juli 2017 en 25 november 2019 in deze zaak.
1.3 Bij de beschikkingen van 4 en 10 april 2014 heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [B] over de periode vanaf 1 januari 2012, alsmede bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding [E] geschorst als bestuurder van [B] , Overing benoemd tot bestuurder van [B] en tot beheerder van één door [C] gehouden aandeel in [B] en één door [A] gehouden aandeel in [B] en Den Hollander benoemd tot onderzoeker. Bij de beschikking van 12 juli 2017 heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – vastgesteld dat zich bij [B] in de periode vanaf 1 januari 2012 tot 3 december 2013 wanbeleid heeft voorgedaan, de bij beschikking van 4 april 2014 getroffen onmiddellijke voorziening tot benoeming van een tijdelijk bestuurder van [B] en een tijdelijk beheerder van aandelen opgeheven, alsmede – bij wijze van voorziening – Overing benoemd tot commissaris van [B] voor een periode van drie jaar, [E] ontslagen als bestuurder van [B] en de door [A] in [B] gehouden aandelen met onmiddellijke ingang ten titel van beheer overgedragen aan een door de Ondernemingskamer nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon, voor een periode van drie jaar. Bij de beschikking van 21 juli 2017 heeft de Ondernemingskamer Küh aangewezen als beheerder van aandelen zoals bedoeld in de beschikking van 12 juli 2017. Bij de beschikking van 25 november 2019 heeft de Ondernemingskamer Küh op diens verzoek uit de functie van beheerder van de door [A] in [B] gehouden aandelen ontheven en mr. Y. Borrius aangewezen tot (opvolgend) beheerder.
1.4 [A] heeft bij op 27 augustus 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de getroffen voorzieningen – kort gezegd – als volgt aan te passen, dan wel de volgende aanvullende onmiddellijke voorzieningen te treffen: [D] als bestuurder van [B] te ontslaan, althans te schorsen, en in beide gevallen in zijn plaats een tijdelijk bestuurder te benoemen, de voorziening tot benoeming van een commissaris op te heffen en de door [C] gehouden aandelen in [B] ten titel van beheer over te dragen aan Overing of een ander, dan wel Küh in plaats van Overing te benoemen als commissaris. Voor zover haar verzoek wordt beschouwd als een enquêteverzoek heeft [A] verzocht de beslissing over het gelasten van een onderzoek aan te houden; steeds met veroordeling van [B] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [A] .
1.5 [B] heeft bij op 19 september 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad – zakelijk weergegeven – [A] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen, [A] te veroordelen tot vergoeding van de schade als bedoeld in artikel 2:350, tweede lid BW, met veroordeling van [A] in de kosten van dit geding.
1.6 [C] heeft bij eveneens op 19 september 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad – zakelijk weergegeven – [A] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen, dan wel zodanige voorzieningen te treffen als de Ondernemingskamer als juist mocht oordelen, met veroordeling van [A] in de kosten van dit geding.
1.7 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 10 oktober 2019. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en (wat mr. Schepel en mr. Bakker betreft) onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
2.
De feiten
De Ondernemingskamer verwijst naar hetgeen zij in haar beschikking van 12 juli 2017 onder 2.1 tot en met 2.25 ten aanzien van de feiten heeft overwogen. Als aanvulling daarop geldt het volgende.
2.1 Tegen de beschikking van 12 juli 2017 is geen cassatieberoep ingesteld.
2.2 Op de algemene vergadering van aandeelhouders van 7 september 2018 zijn de resultaten van [B] over 2017 besproken. Blijkens de notulen waren die tegenvallend, mede door het instorten van de leliemarkt tijdens het verwerken van de oogst ten gevolge van verwikkelingen in China. Küh heeft in die vergadering laten weten dat hij eerder en ook buiten vergaderingen geïnformeerd wil worden over de resultaten. [D] heeft daarop toegezegd dat er vaker zal worden overlegd met Küh en Overing; hij heeft daarbij te kennen gegeven dat geen tussentijdse cijfers met de bank moeten worden gedeeld zonder overleg met hem. De notulen vermelden verder: “
De besluiten die goedkeuring moeten krijgen als bedoeld in artikel 9 van de statuten en zoals deze blijken uit de uitnodiging voor de vergadering worden goedgekeurd”.
2.3 Op 20 maart 2019 heeft W.J.M. Smeets RV RAB (hierna: Smeets), die door rechtbank Noord-Holland is benoemd als waarderingsdeskundige in het kader van de tussen [C] en [A] spelende geschillenregeling, zijn deskundigenbericht ingediend. Hij concludeert daarin onder meer:
1.[ [B] ]
is een verlieslatende organisatie;
2. De financiële prestaties van[ [B] ]
lopen achter ten opzichte van branchegegevens;
3. Belangrijke waardebepalende factoren zoals de omvang van het areaal en de gemiddelde opbrengst per[oppervlaktemaat]
vertonen een dalende trend;
4. Het verloop van de resultaten evenals de vrije kasstromen is grillig;
5. Het eigen vermogen van[ [B] ]
is negatief;
6. Ook indien de activa van[ [B] ]
worden geherwaardeerd tegen directe opbrengstwaarde dan voldoet het geherwaardeerde eigen vermogen van[ [B] ]
niet aan de normatieve minimumvereiste;
7. De continuïteit van[ [B] ]
is afhankelijk van de voortzetting van de financiering door de Rabobank Kop van Noord-Holland en de twee aandeelhouders van[ [B] ]
;
(…)
10. De vrije kasstomen zijn onvoldoende om binnen een redelijke termijn de bankschulden te kunnen aflossen;
11. De vrije kasstromen zijn te beperkt om uitkeringen te doen aan de aandeelhouders.
In het slothoofdstuk, waarin de vragen van de rechtbank worden beantwoord, staat onder meer:
De waarde in het economisch verkeer van de door[ [A] ]
gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van[ [B] ]
is nihil. Deze conclusie is gebaseerd op de Discounted Cash Flow methode (…).
2.4 [B] heeft op 22 maart 2019 kenbaar gemaakt dat zij via haar dochtervennootschap [F] een groene veiling – een veiling waarbij de bloembollen met de bijbehorende licenties worden verkocht – zou gaan houden met betrekking tot ruim 35 hectare, ongeveer de helft van het totale areaal dat in gebruik was bij [B] in 2018. De groene veiling heeft plaatsgevonden in mei 2019 en heeft ruim € 1,4 miljoen opgebracht.
2.5 In de algemene vergadering van 13 juni 2019 is de conceptjaarrekening 2018 aan de orde geweest. Op 31 juli 2019 heeft Küh aan [D] een twaalftal vragen voorgelegd naar aanleiding van deze conceptjaarstukken.
2.6 Op 1 augustus 2019 heeft [A] [B] een bezwarenbrief gestuurd.
2.7 Bij schrijven van 19 augustus 2019 heeft Rabobank Kop van Noord-Holland naar aanleiding van de jaarcijfers en opgevraagde informatie geconstateerd dat haar risico’s waren toegenomen en ten gevolge daarvan de limiet van de rekening-courantschuld van [B] per 1 oktober 2019 teruggebracht van € 1,4 miljoen naar € 700.000 en vervolgens per 1 april 2020 naar € 200.000.
2.8 Bij vonnis van 18 december 2019 heeft rechtbank Noord-Holland [A] op grond van artikel 2:336 BW veroordeeld om de aandelen die zij houdt in [B] via tussenkomst van [B] als bedoeld in de statutaire aanbiedingsregeling te leveren aan [C] zonder tegenprestatie, omdat de waarde van die aandelen conform de waardering van Smeets (zie 2.3) op nihil is vastgesteld.