3.4Tegen de beslissing dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig aan [appellant] is gegeven en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt hij met vier grieven op. Met grief 1 voert [appellant] aan dat voor het aan hem toekennen van een billijke vergoeding het niet nodig is, zoals de kantonrechter wel overweegt, dat W Amsterdam ernstig verwijtbaar heeft gehandeld: voldoende voor het toekennen van een billijke vergoeding is dat ten onrechte ontslag op staande voet is gegeven. De grieven 2 en 3 bestrijden het oordeel van de kantonrechter dat de bewezenverklaarde gedragingen van [appellant] een dringende reden vormen. Met grief 4 voert [appellant] aan dat het ontslag niet onverwijld is gegeven en grief 5 heeft betrekking op de proceskostenveroordeling. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij hebben immers ten grondslag dat het op 16 oktober 2018 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is verleend.
3.5.1[appellant] heeft in eerste aanleg ontkend dat hij aan de zich als hotelgasten presenterende undercoveragenten, op hun verzoek cocaïne heeft geleverd. Immers in zijn verzoekschrift in eerste aanleg heeft [appellant] onder randnummer 13 gesteld “Het vermeende strafbare vergrijp zou zich hebben voorgedaan op 20 juli 2018, waarbij W Amsterdam de politie heeft gefaciliteerd in het uitvoeren van een undercoveractie” en onder randnummer 26 heeft hij gesteld: “Hij ontkent op 20 juni drugs te hebben geleverd aan 2 politieambtenaren in het hotel. Hij ontkent überhaupt te hebben gehandeld in drugs in en buiten functie en op of buiten de werkvloer. Nu [appellant] ontkent de feiten te hebben gepleegd en hij daar evenmin voor is veroordeeld heeft te doen gelden dat hij onschuldig is.” In zijn appelschrift schrijft [appellant] daarentegen onder randnummer 17: “De undercoveragenten hebben [appellant] op 20 juni 2018 bewogen tot het overgaan van een pseudokoop.” en onder randnummer 26: “Hij is geen handelaar maar heeft slechts bemiddeld.” Daargelaten of de pseudokoop – zo die heeft plaatsgevonden – zich afspeelde op 20 juni 2018 of 20 juli 2018 (het noemen van 20 juni 2018 door [appellant] lijkt op een vergissing te berusten, nu alle door de politie opgestelde stukken melding maken van 20 juli 2018): duidelijk is dat [appellant] de pseudokoop van cocaïne in eerste aanleg ontkende en in hoger beroep erkent.
3.5.2In de ontslagbrief had W Amsterdam vermeld dat [appellant] in het gesprek op 16 oktober 2018 met vertegenwoordigers van het hotel had ontkend “(…) dat de feiten die de politie ons heeft verteld juist zijn” en “Je zegt dat het niet waar is en dat je nog nooit drugs in het hotel hebt aangeboden aan gasten.” [appellant] heeft niet nadien gemotiveerd ontkend zulks op 16 oktober 2018 aan W Amsterdam te hebben verklaard. Op basis van deze tegenstrijdigheden kon W Amsterdam in de ontslagbrief redelijkerwijs tot de conclusie komen dat “Dit betekent dat je vandaag tijdens ons gesprek hebt gelogen”, wat een extra reden was die meewoog in het besluitvormingsproces.
3.6.1[appellant] heeft in hoger beroep als uitleg voor zijn handelen (kort gezegd het op verzoek van een hotelgast leveren van cocaïne in het hotel) gegeven dat W Amsterdam verlangt dat aan wensen van hotelgasten in vergaande mate moet worden tegemoetgekomen. Partijen zijn het erover eens dat W Amsterdam een
Whatever/Whenever-filosofie kent, hetgeen blijkens een door W Amsterdam in eerste aanleg overgelegde presentatie betekent: “This is what differentiates Whatever/Whenever from being just ‘talent’, to a problem-solver. Whatever you want, whenever you want it, as long as it is legal!” [appellant] betoogt, naar het hof begrijpt, dat de hierbij aan te houden grens “As long as it is legal” niet duidelijk is.
3.6.2[appellant] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat de afdeling Human Resources van W Amsterdam aan hem heeft uitgelegd wat er bedoeld werd met die term Whatever/Whenever, dat daarbij is gezegd dat “we alles doen voor de gasten, zolang het legaal is” en dat daarbij ook is gezegd: “geen drugs”. Tegenover de politie heeft [appellant] ook verklaard ervan op de hoogte te zijn dat het strafbaar is om aan mensen cocaïne te verkopen. De conclusie kan daarom geen andere zijn dat dat [appellant] ervan op de hoogte was of moest zijn dat hij met het leveren van cocaïne aan de twee zich als hotelgasten presenterende undercoveragenten de regels van W Amsterdam overtrad.
3.6.3[appellant] voert verder aan dat van belang is dat hij zonder de undercoveractie niet tot deze levering zou zijn overgegaan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard: “Ik zit met een probleem. Ik moet kiezen uit twee dingen die niet goed zijn. Ik heb een gast die vraagt om hulp. Ik kan zeggen dat ik diegene niet help en dan heb ik een boze klant. Of weer wel. Beiden zijn niet goed. (…) Je moet keuzes maken, de ene dag ben je scherper dan de andere dag”. Met die verklaring wekt [appellant] de indruk dat de levering aan de betreffende undercoveragenten in de zomer van 2018 niet de enige keer is geweest dat hij op verzoek van hotelgasten illegale handelingen heeft verricht. Die indruk wordt bevestigd door de omstandigheid dat [appellant] erin slaagde om binnen twintig minuten nadat de hotelgasten het verzoek daartoe deden, de cocaïne aan hen te leveren. Daarbij wordt in het politierapport van 16 oktober 2018 verklaard dat de aanleiding voor de undercoveroperatie was dat er meerdere meldingen waren binnengekomen over de levering van drugs door Welcome Managers van W Amsterdam, waaronder [appellant] . Al deze omstandigheden maken dat [appellant] het hof er onvoldoende van heeft overtuigd dat de levering aan de undercoveragenten de enige levering van drugs aan hotelgasten is die ooit door hem heeft plaatsgevonden. Tenslotte heeft [appellant] in de onderhavige procedure niet gemotiveerd weersproken dat de gang van zaken op 20 juli 2018 was zoals in het proces-verbaal op ambtseed/belofte is gesteld, namelijk “Omstreeks 22.30 uur raakten zij aan de praat met [appellant] . Zij vroegen hem het volgende: “Kunnen wij wat lekkers krijgen voor vanavond?” [appellant] antwoordde hierop: “Dit kan. Wat willen jullie hebben?”. Een lid van het pseudokoopteam zei hem dat hij iets wilde om wakker te blijven. [appellant] zei daarop dat we van alles konden krijgen, zoals XTC, cocaïne etc. De verbalisanten van het pseudokoopteam zeiden hem dat ze cocaïne wilden hebben. [appellant] zei daarop het volgende: “Ik moet even iemand bellen die het moet komen brengen. (…) Ik moet werken tot 23.00 uur, als het daarvoor nog lukt kom ik het op de kamer brengen. Als het niet voor 23.00 uur lukt kom ik het later langsbrengen. Ik bel jullie dan om buiten of in een club af te spreken om de cocaïne te overhandigen.’,” waarna onderling telefoonnummers werden uitgewisseld. De gehele gang van zaken brengt het hof tot het oordeel dat [appellant] – zonder dat is komen vast te staan dat hij hierbij op zodanige wijze onder druk werd gezet dat hij niet anders kon handelen dan dat hij gedaan heeft – cocaïne aan hotelgasten heeft verstrekt. W Amsterdam heeft in de ontslagbrief niet gesteld dat [appellant] een dealer zou zijn: slechts is aangevoerd dat [appellant] , tijdens werktijd en in uniform, cocaïne heeft verkocht en geleverd aan twee zich als hotelgasten presenterende undercoveragenten. En die verweten gedraging is komen vast te staan.
3.6.4[appellant] heeft verder aangevoerd dat in W Amsterdam geen duidelijk beleid zou bestaan over het omgaan met drugs: zo zou een manager van het hotel privé ook drugs gebruiken. Het hof oordeelt hierover als volgt. De aan het ontslag ten grondslag gelegde reden is niet het privégebruik van (hard)drugs, maar het tijdens werktijd en in het hotel leveren van cocaïne aan hotelgasten. Mede gelet op de bevestiging door [appellant] dat hem bij de uitleg van de huisregels is verteld: “geen drugs”, is het volstrekt duidelijk dat W Amsterdam niet toestaat dat door personeelsleden aan hotelgasten (hard)drugs als cocaïne worden geleverd.
3.6.5Voor zover [appellant] bedoelt te stellen dat het leveren van cocaïne aan hotelgasten in objectieve zin geen dringende reden voor ontslag oplevert, faalt dit betoog. W Amsterdam heeft onweersproken gesteld dat het voor haar een enorm risico vormt indien binnen het hotel en door het personeel drugs zoals cocaïne wordt geleverd: het hotel riskeert daarmee op last van de Burgemeester gesloten te worden, met alle gevolgen van dien.