ECLI:NL:GHAMS:2020:742
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van ABN Amro jegens borgsteller in faillissementsaanvraag en schadestaatprocedure
In deze zaak, die een vervolg is op eerdere uitspraken, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van ABN Amro N.V. jegens [X], die als borg fungeerde. De zaak betreft een faillissementsaanvraag waarbij ABN Amro het krediet aan RJS had opgezegd en [X] had aangesproken tot betaling van een aanzienlijk bedrag. Het hof oordeelt dat het onaanvaardbaar is dat ABN Amro deze aanspraken ten grondslag legt aan de faillissementsaanvraag van [X]. Het hof verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure, omdat de mogelijkheid van schade aannemelijk is, maar het hof niet in staat is om de schade direct te begroten zonder verder debat tussen partijen.
De vordering van [appellanten] wordt gedeeltelijk toegewezen, maar de reconventionele vordering van ABN Amro tot betaling van de restschuld wordt afgewezen. Het hof overweegt dat de verkoop van de woning van [appellanten] en de restschuld niet los gezien kunnen worden van de handelwijze van ABN Amro. De grieven van [appellanten] worden in grote lijnen verworpen, en het hof concludeert dat er geen bewijslevering nodig is voor de oordelen die zijn gegeven. Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, en ABN Amro wordt veroordeeld tot schadevergoeding aan [X], met een gedetailleerde kostenveroordeling in beide instanties. Het arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof.