ECLI:NL:GHAMS:2020:721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
23-000543-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving van een benadeelde partij op 19 januari 2016 te Alkmaar. De verdachte had de benadeelde partij, ondanks haar verzet, meerdere malen vastgepakt en in de richting van een park geduwd. Het hof heeft de verklaringen van de benadeelde partij en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, terwijl de verklaring van de verdachte als onaannemelijk werd afgewezen. Het hof oordeelde dat het handelen van de verdachte, zowel qua aard als duur, voldeed aan de criteria voor wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, die als gevolg van het handelen van de verdachte een Post Traumatisch Stress Syndroom had opgelopen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000543-18
datum uitspraak: 6 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-022042-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
postadres: [adres] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 augustus 2019 en 23 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 19 januari 2016 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, (telkens) een en/of meermalen:
  • die [benadeelde partij] de woorden toegevoegd: "Loop ff mee daarheen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking (terwijl hij naar een bruggetje dat richting een park gaat, wees) en/of
  • (nadat die [benadeelde partij] hem, verdachte, de woorden had toegevoegd: "Nee, daar ga ik niet heen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking) die [benadeelde partij] van achteren en/of onder de oksels/armen vastgepakt en/of over bovengenoemd bruggetje en/of in de richting van bovengenoemd park geduwd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] vastgehouden en/of die [benadeelde partij] belet weg te lopen en/of
  • (nadat die [benadeelde partij] zich had losgewrikt en/of losgerukt en/of hem, verdachte, (meerdere malen) de woorden had toegevoegd: "Blijf van me af" en/of "Laat me los", althans woorden van gelijke aard en/of strekking) die [benadeelde partij] (wederom) van achteren en/of onder de oksels/armen vastgepakt en/of (wederom) in de richting van bovengenoemd park geduwd en/of (wederom) het lichaam van die [benadeelde partij] vastgehouden en/of die [benadeelde partij] (wederom) belet weg te lopen;
subsidiair
hij op (een) tijdstip(pen) op of omstreeks 19 januari 2016 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, een ander, te weten [benadeelde partij] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [benadeelde partij] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft hij, verdachte, die [benadeelde partij] (meermalen) vastgepakt en/of opgetild en/of in de richting van het park gebracht, terwijl en/of nadat die [benadeelde partij] tegen verdachte had gezegd van haar af te blijven en/of haar los te laten en/of niet naar dat park te willen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster op essentiële punten slechts gedeeltelijk steun vindt in het dossier. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht, waar dat het primair ten laste gelegde betreft, dat het vastpakken, duwen en trekken in duur de ondergrens van wederrechtelijke vrijheidsberoving niet haalt en om die reden niet kan leiden tot een bewezenverklaring daarvan.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt vast dat de aangeefster in haar verklaringen op 24 januari 2016 en 15 februari 2016 gedetailleerd, uitgebreid en bovendien consistent heeft verklaard over wat haar is overkomen, niet alleen met betrekking tot datgene wat door de verdachte zou zijn gedaan, maar ook met betrekking tot hetgeen door de verdachte zou zijn gezegd. Haar verklaring vindt verder op essentiële punten steun in de verklaring van met name de getuige [getuige 1] . Hiertegenover staat de door de verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep op 23 januari 2020. Nog afgezien van het feit dat deze pas in een zeer laat stadium van het strafproces is afgelegd – de verdachte heeft aanvankelijk niet willen verklaren – vindt deze verklaring, in tegenstelling tot de verklaring van de aangeefster, geen steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier en wordt deze verklaring ook niet onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden.
Het hof ziet gelet op het voorgaande geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de aangeefster of de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en acht deze dan ook voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te bezigen. De door de verdachte afgelegde verklaring zal het hof als onaannemelijk en ongeloofwaardig buiten beschouwing laten.
Het hof stelt voorts voorop dat wederrechtelijke vrijheidsberoving kan plaatsvinden door iemand op te sluiten of vast te binden, maar ook op andere manieren. Het doen ontstaan van een dreigende situatie waaraan het slachtoffer zich niet kan onttrekken heeft eveneens te gelden als wederrechtelijke vrijheidsberoving. Met betrekking tot de vraag of zeer korte beperkingen van de vrijheid van beweging als vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt, wordt in de jurisprudentie een lage drempel aangehouden. Voor wat betreft vrijheidsberoving doelt de wetgever op het iemand doen vertoeven, zonder dat de dader daartoe gerechtigd is, op een plaats waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming zich te doen uitstrekken over een tijd langer dan enige minuten.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier leidt het hof de volgende feiten af. Op 19 januari 2016 hoort de getuige [getuige 3] ) [getuige 2] uit de richting van het parkje bij het Cornelis Evertsenplein te Alkmaar iemand ‘hou op, hou op’ schreeuwen en vervolgens om hulp roepen. [1] De getuige [getuige 4] ) [getuige 1] komt op het geschreeuw af en ziet dat een vrouw door een man het park bij het Cornelis Evertsenplein in wordt getrokken. [2] Aangeefster [aangeefster] heeft over hetgeen zich even daarvoor had afgespeeld, verklaard dat zij op de Coornhertkade te Alkmaar tegenover het Cornelis Evertsenplein in gesprek raakte met de verdachte. De verdachte wees op een gegeven moment in de richting van het bruggetje in het park tegenover het Cornelis Evertsenplein en zei tegen haar: ‘Loop even mee daarheen’. [benadeelde partij] wilde dit niet en zei: ‘Nee, daar ga ik niet heen’. De verdachte pakte vervolgens [benadeelde partij] van achteren onder haar oksel vast en duwde haar in de richting van het park, terwijl [benadeelde partij] tegen hem zei: ‘Blijf van me af’ en ‘Laat me los’. Hoewel [benadeelde partij] zich hevig verzette door haar voeten stevig op de grond te drukken en zich op enig moment wist los te wrikken, lukte het de verdachte om [benadeelde partij] tot drie keer toe op het bruggetje vast te pakken en wederom het park in te duwen. [3]
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het handelen van de verdachte zowel voor wat betreft de aard als de duur in de gegeven omstandigheden wederrechtelijke vrijheidsberoving van
[benadeelde partij] oplevert. Van het wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden zal het hof de verdachte vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 januari 2016 te Alkmaar, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft verdachte:
  • die [benadeelde partij] de woorden toegevoegd: "Loop ff mee daarheen", terwijl hij naar een bruggetje dat richting een park gaat, wees en
  • nadat die [benadeelde partij] verdachte, de woorden had toegevoegd: "Nee, daar ga ik niet heen", die [benadeelde partij] van achteren onder de oksels vastgepakt en over bovengenoemd bruggetje in de richting van bovengenoemd park geduwd en die [benadeelde partij] belet weg te lopen en
  • nadat die [benadeelde partij] zich had losgewrikt en verdachte de woorden had toegevoegd: "Blijf van me af" en "Laat me los", die [benadeelde partij] wederom van achteren onder de oksels vastgepakt en wederom in de richting van bovengenoemd park geduwd en die [benadeelde partij] wederom belet weg te lopen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd door haar, ondanks hevig verzet en meerdere hulpkreten, meerdere malen vast te pakken en richting een donker park te duwen. Het slachtoffer heeft zich enkel aan deze situatie weten te onttrekken doordat de buurtbewoners op het geluid zijn afgekomen en de verdachte als gevolg daarvan is gevlucht. Door aldus te handelen heeft de verdachte het slachtoffer niet alleen belemmerd in haar persoonlijke bewegingsvrijheid, maar heeft hij bij haar ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Uit de op schrift gestelde slachtofferverklaring blijkt dat de gevolgen van het feit nog lange tijd hebben voortgeduurd. Het slachtoffer heeft nog vaak teruggedacht aan de bij haar ten tijde van het feit bestaande alsook goed voor te stellen angst voor wat de verdachte met haar van plan was. Zij heeft zich als gevolg van het handelen van de verdachte wegens een Post Traumatisch Stress Syndroom onder behandeling van een psycholoog moeten laten stellen. Ook had zij nog geruime tijd last van herbelevingen en angstige gevoelens, was zij het vertrouwen in andere mensen kwijt en waar zij voorheen mantelzorger voor haar moeder was, waren de rollen na het bewezen verklaarde handelen van de verdachte volledig omgedraaid.
Het vorenstaande rechtvaardigt, gezien de ernst daarvan en de gevolgen voor het slachtoffer, zonder meer de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van enige duur. Daarbij komt bij dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2020 eerder voor geweldsdelicten met justitie in aanraking is geweest.
De raadsman heeft echter in verband met de gezondheidstoestand van de verdachte verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat bij hem twee jaar geleden een stuk van zijn darm is weggehaald in verband met een agressieve en erfelijke vorm van darmkanker. Op dit moment zou worden gekeken naar een vervolgbehandeling. Hoewel medische klachten op zich een reden kunnen zijn om tot een andere strafoplegging te komen, blijkt uit de door de raadsman aan het hof toegestuurde medische stukken enkel dat bij de verdachte een jaar geleden een darmonderzoek is verricht – en niet wat de uitkomst daarvan was – en dat zijn vader en tantes op jonge leeftijd aan darmkanker zijn overleden. Het hof acht de medische klachten van de verdachte in dat licht bezien onvoldoende onderbouwd om daarmee rekening te houden op de wijze als door de verdediging is betoogd.
Van andere mogelijk strafverminderende omstandigheden is het hof niet gebleken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij is op 7 januari 2020, anders dan ten gevolge van het strafbare feit, overleden.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De voeging van de benadeelde partij duurt in hoger beroep van rechtswege voort ten aanzien van het bedrag dat bij het vonnis waarvan beroep is toegewezen, te weten de volledige vordering van € 1.000,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen en subsidiair deze niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid en aanhef onder b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in de persoon is aangetast. Van de in artikel 6:106, eerste lid en aanhef onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon is in elk geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen, is onvoldoende voor het aannemen van een aantasting in de persoon.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. De benadeelde heeft gesteld dat zij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van verdachte een Post Traumatisch Stress Syndroom (hierna: PTSS) heeft opgelopen, waarvoor psychische behandeling blijkens de bijbehorende verklaring van de psycholoog noodzakelijk is gebleken. Dit geestelijk letsel in de vorm van PTSS levert een aantasting van haar persoon op en geeft recht op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106, eerste lid en aanhef onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof stelt de immateriële schade naar billijkheid vast en wijst deze toe tot het gevorderde bedrag van
€ 1.000,000. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 januari 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2020.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3..