In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige zoon. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, stelde dat het in het belang van de minderjarige was dat hij samen met de moeder het gezag zou uitoefenen. De moeder daarentegen verweerde zich tegen dit verzoek en voerde aan dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige zou zijn, gezien de voorgeschiedenis van huiselijk geweld en de problematische communicatie tussen de ouders.
Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader heeft weliswaar aangegeven open te staan voor hulpverlening en verbetering van de communicatie, maar het hof oordeelde dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt. De ouders zijn niet in staat om op een behoorlijke manier gezamenlijk gezag uit te oefenen, wat essentieel is voor het welzijn van de minderjarige.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen. De vrouw's verzoek om nader onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de man werd niet verder besproken, aangezien het hof van oordeel was dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige was. De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie tussen ouders bij het uitoefenen van gezamenlijk gezag en de risico's die ontstaan bij een verstoorde relatie.