ECLI:NL:GHAMS:2020:71

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
200.261.882/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag na huiselijk geweld en communicatieproblemen tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige zoon. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, stelde dat het in het belang van de minderjarige was dat hij samen met de moeder het gezag zou uitoefenen. De moeder daarentegen verweerde zich tegen dit verzoek en voerde aan dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige zou zijn, gezien de voorgeschiedenis van huiselijk geweld en de problematische communicatie tussen de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader heeft weliswaar aangegeven open te staan voor hulpverlening en verbetering van de communicatie, maar het hof oordeelde dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt. De ouders zijn niet in staat om op een behoorlijke manier gezamenlijk gezag uit te oefenen, wat essentieel is voor het welzijn van de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen. De vrouw's verzoek om nader onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de man werd niet verder besproken, aangezien het hof van oordeel was dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige was. De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie tussen ouders bij het uitoefenen van gezamenlijk gezag en de risico's die ontstaan bij een verstoorde relatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.261.882/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/279327 / FA RK 18-5359
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 januari 2020 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming;
locatie: Haarlem;
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 3 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 1 juli 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van
3 april 2019.
2.2
De vrouw heeft op 28 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 november 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van zijn begeleidster, mevrouw
[Y] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.M. Komen, kantoorgenoot van mr. Kramer voornoemd. Tevens is met de moeder meegekomen haar begeleidster, mevrouw [X] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad. Tijdens de inmiddels verbroken relatie van partijen is [de minderjarige] geboren [in] 2014 in [geboorteplaats] . De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] verblijft bij de vrouw. De man heeft eens per veertien dagen een weekend omgang met [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 26 januari 2017 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Voorts is [de minderjarige] bij beschikking van 7 februari 2017 onder toezicht gesteld van de GI tot 7 februari 2018. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 31 januari 2019 tot 7 februari 2020. De vrouw is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.
3.4
Bij genoemde beschikking van 26 januari 2017 is tevens een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend voor de duur van vier weken. [de minderjarige] is op 27 januari 2017 in een crisispleeggezin geplaatst. Op 28 februari 2017 is [de minderjarige] samen met de vrouw in een moeder-kindhuis van Fier Friesland geplaatst. Sinds begin 2018 verblijft [de minderjarige] samen met de vrouw op een geheim adres.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om hem met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De man is van mening dat de rechtbank het verzoek om hem samen met de vrouw met het gezag over [de minderjarige] te belasten ten onrechte heeft afgewezen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de man mede met het ouderlijk gezag wordt belast. De man wenst een grotere rol in het leven van [de minderjarige] te hebben. De man krijgt nu weinig informatie over [de minderjarige] en hij maakt zich zorgen over de thuissituatie bij de vrouw. De samenwerking tussen partijen verloopt redelijk. Hulpverleningstrajecten zijn mogelijk, waardoor de communicatie tussen partijen binnen afzienbare tijd zou kunnen verbeteren. Bovendien is de GI in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken om de ouders te ondersteunen in hun onderlinge communicatie. De man is goed leerbaar gebleken en stelt zich open voor hulpverlening.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man nog betoogd dat het enkele feit dat de vrouw niet bereid is tot communicatie, niet tot gevolg kan hebben dat de man niet met het gezag over [de minderjarige] kan worden belast. Voorts heeft de man het hof nog in overweging gegeven om de raad onderzoek te laten doen naar welke gezagsbeslissing het meest in het belang van [de minderjarige] is.
5.3
De vrouw is van mening dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. Partijen hebben een voorgeschiedenis van huiselijk geweld, waarvan [de minderjarige] ook getuige is geweest. Bij de man is sprake van persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek. Als gevolg daarvan is hij niet in staat om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen zoals is bedoeld in artikel 1:246 en 1:247 BW. Voor gezagsuitoefening door de man is dan ook geen plaats. De vrouw wijst in dat verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 18 maart 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AS8525). Er zal een onhoudbare opvoedsituatie ontstaan indien de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] worden belast, waarin het onmogelijk zal zijn om gezamenlijk in het belang van [de minderjarige] te handelen. Partijen zijn niet in staat tot onderlinge communicatie over kwesties die [de minderjarige] aangaan. Er is een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Het enkele feit dat de ouders zo nu en dan, al dan niet onder begeleiding van de GI, in staat zijn tot samenwerking maakt nog niet dat de ouders in staat zijn in redelijk overleg gezagsbesluiten te nemen. Indien het hof anders oordeelt, meent de vrouw dat eerst onderzoek moet worden verricht naar de opvoedvaardigheden van de man.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd een raadsonderzoek te gelasten naar de vraag of de ouders in staat zijn om gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te worden belast en wat daarvoor nodig zou zijn. Er is veel over de persoonlijke problematiek van de man gezegd. Dit dient in het kader van een raadsonderzoek te worden geverifieerd. Een persoonlijkheidsonderzoek kan de raad echter niet verrichten.
Er is op dit moment geen communicatie en geen samenwerking tussen de ouders. Het risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders ligt daarom op de loer. Dit pleit tegen gezamenlijk gezag. Anderzijds is er in het kader van de ondertoezichtstelling wel een positieve ontwikkeling in de communicatie geweest. Dat geeft hoop. Daarnaast is de man een betrokken vader. Ook in de ondertoezichtstelling toont hij betrokkenheid. Dat zou dan pleiten vóór gezamenlijk gezag.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en ziet geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten.
5.6
Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder andere gebleken dat tijdens de relatie van partijen sprake is geweest van verbaal en fysiek geweld, waarvan [de minderjarige] getuige is geweest. Na het verbreken van de relatie zijn de spanningen tussen de ouders blijven bestaan en was sprake van een zeer moeizame onderlinge communicatie. Er waren grote zorgen over de opvoedomgeving van [de minderjarige] , mede gezien de zeer conflictueuze relatie van partijen. [de minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI, mede omdat zijn ontwikkeling vanwege de conflicten tussen de ouders werd bedreigd. Door de inzet van hulpverlening is de communicatie en de samenwerking tussen de ouders enige tijd redelijk verlopen. Zij hielden zich over het algemeen goed aan de gemaakte afspraken, onder andere inhoudende dat de communicatie in het bijzijn van [de minderjarige] tijdens de overdracht netjes moest verlopen. Bij de GI bleven echter wel grote zorgen bestaan over de onderlinge communicatie. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat na de laatste zitting in eerste aanleg op 6 maart 2019 tussen partijen een incident heeft plaatsgevonden, waarbij wederom sprake is geweest van fysiek geweld tussen de ouders in aanwezigheid van [de minderjarige] . Sindsdien communiceren de ouders enkel nog via oma vaderszijde en via de gezinsmanager. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep laten weten niet meer bereid te zijn om met de man te communiceren, totdat hij wordt behandeld vanwege zijn agressieproblematiek. Het verbeteren van de communicatie is thans geen doel meer van de ondertoezichtstelling, zo heeft de gezinsmanager ter zitting in hoger beroep verklaard. Gebleken is dat bij beide partijen sprake is van persoonlijke problematiek. De man wordt thans begeleid door ambulante ondersteuning ’s Heerenloo Alkmaar en de vrouw krijgt intensieve opvoedondersteuning door Loek Hal.
5.7
Het hof is van oordeel dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt. Reeds vóór het uiteengaan van partijen was sprake van een slechte verstandhouding tussen de ouders. De communicatie tussen partijen is nog altijd verstoord. Weliswaar was sinds de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] enige tijd sprake van een verbetering in de communicatie over [de minderjarige] , maar deze communicatie was nog steeds zeer minimaal. De communicatie verliep middels WhatsApp-berichten onder begeleiding van de gezinsmanager in een daarvoor aangemaakte WhatsApp-groep. Sinds het laatste incident in maart 2019, waarbij over en weer fysiek geweld is gebruikt, communiceren partijen niet meer rechtstreeks met elkaar. Naar het oordeel van het hof is sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders, indien zij met het gezamenlijk gezag worden belast. Niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, te meer nu hulpverlening op dit moment niet is gericht op verbetering van de communicatie tussen partijen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. Het verzoek van de man in hoger beroep moet daarom worden afgewezen. Het verzoek van de vrouw tot het doen van nader onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de man behoeft om die reden geen verdere bespreking meer.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. G.W. Brands-Bottema en
mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin als griffier, en is op
7 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.