ECLI:NL:GHAMS:2020:708

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
000138-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na detentie en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een verzoeker, geboren in Albanië, die schadevergoeding vroeg voor immateriële en materiële schade als gevolg van zijn detentie en voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift was op 1 februari 2019 ingekomen en na advies van de advocaat-generaal op 18 april 2019, werd het verzoek op 19 december 2019 in raadkamer behandeld. De verzoeker vroeg om een vergoeding van € 2.995,00 voor immateriële schade, € 11.330,14 voor materiële schade en € 8.835,21 voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, alsook € 550,00 voor kosten in verband met de verzoekschriftprocedure.

Het hof oordeelde dat de immateriële schadevergoeding van € 2.995,00 toewijsbaar was, maar wees het verzoek om vergoeding van inkomstenderving af. Het hof stelde vast dat de inkomstenderving die verzoeker na zijn detentie had geleden, in een te ver verwijderd verband stond met de vrijheidsbeneming. De schade was eerder te relateren aan de verdenking en vervolging dan aan de detentie zelf. Voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en de verzoekschriftprocedure werden wel vergoedingen toegekend, respectievelijk € 8.835,21 en € 550,00.

De totale vergoeding die aan verzoeker werd toegekend, bedroeg € 12.380,21, waarvan € 2.995,00 voor immateriële schade en € 9.385,21 voor kosten van rechtsbijstand. Het hof beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan verzoeker en de tenuitvoerlegging van de beschikking door overmaking van het bedrag op de rekening van de advocaat van verzoeker.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000138-19 (533 Sv) en 000137-19 (530 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-003205-17
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 (oud) en 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1974,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.L. van Gessel,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 1 februari 2019 ingekomen.
Bij advies van 18 april 2019 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 december 2019 de advocaat-generaal, verzoeker en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek – na wijziging in raadkamer van 19 december – strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 2.995,00;
materiële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 11.330,14;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak ten bedrage van € 8.835,21.
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 5 november 2017 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
De door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde forfaitaire vergoeding voor schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis wordt geacht de immateriële schade te vergoeden (ECLI:NL:GHDHA:2014:4159). Mits deugdelijk onderbouwd kan ook bijkomende materiële schade, zoals inkomensschade, worden vergoed.
Appellant is op 17 mei 2017 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 18 mei 2017 de voorlopige hechtenis van appellant bevolen. Appellant is op 14 juni 2017 in vrijheid gesteld. Van de voorlopige hechtenis heeft appellant 10 dagen in beperkingen doorgebracht.
Verzocht is om een forfaitaire vergoeding van de immateriële schade en voorts een vergoeding van inkomstenderving gedurende de periode 19 juli 2017 tot en met 31 december 2018.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een immateriële vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 2.995,00.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van loonderving overweegt het hof dat om vergoeding is gevraagd van de loonderving voor een periode na detentie omdat verzoeker toen minder inkomsten had dan voorheen, volgens verzoeker ten gevolge van de eerdere detentie.
Het hof is van oordeel dat de inkomstenderving die verzoeker heeft geleden na zijn detentie in een te ver verwijderd verband staat van de vrijheidsbeneming. Voor zover die schade al verband houdt met de strafzaak is deze veroorzaakt door de verdenking en de vervolging als zodanig, niet (louter) door het voorarrest. Voor inkomstenderving gedurende de detentie is geen vergoeding gevraagd.
Het hof zal het verzoek in zoverre afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de strafzaak tot een bedrag van € 8.835,21.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 2.995,00 (vierduizend negenhonderdvijfennegentig euro).
Kent op de voet van artikel 591a Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 9.385,21 (negenduizend driehonderdvijfentachtig euro en eenentwintig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.J.A. Plaisier en P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 17 januari 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 12.380,21 (veertienduizend driehonderdtachtig euro en eenentwintig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Van Gessel advocaten o.v.v. [nummer].
Amsterdam, 17 januari 2020.
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.