ECLI:NL:GHAMS:2020:701
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van hoger beroep in huwelijksvermogensrechtelijke kwestie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2019. De man had in hoger beroep grieven geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank die Nederlands recht van toepassing verklaarde op het huwelijksvermogensrecht van partijen. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking was, waartegen geen tussentijds hoger beroep openstond. De rechtbank had in haar beschikking geen einde gemaakt aan het verzochte, waardoor de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. Het hof benadrukte dat volgens artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Rechtsvordering hoger beroep tegen tussenbeschikkingen alleen mogelijk is tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald. De man had niet om verlof voor tussentijds appel gevraagd, en het hof concludeerde dat er geen grond was voor ontvankelijkheid in het hoger beroep. De beslissing van het hof werd op 3 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.