In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2020 een beschikking gegeven in een enquêteprocedure betreffende de besloten vennootschap [A]. De procedure was gestart op verzoek van [A] tegen de besloten vennootschappen [B] en [C]. De Ondernemingskamer had eerder op 30 januari 2020 en 4 februari 2020 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [B] over de periode vanaf 1 januari 2019. Tevens was mr. drs. R.S. van der Spek benoemd tot bestuurder van [B] met beslissende stem, om de onderneming te vertegenwoordigen.
Op 7 februari 2020 hebben de betrokken partijen, waaronder Van der Spek, gemeld dat zij een regeling in der minne hebben bereikt. Dit leidde tot een verzoek om de procedure in te trekken en de getroffen onmiddellijke voorziening te beëindigen. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er geen belangen zijn die zich verzetten tegen de beëindiging van het onderzoek en de onmiddellijke voorziening.
De Ondernemingskamer heeft vervolgens besloten om het bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [B] te beëindigen en de getroffen onmiddellijke voorziening op te heffen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en drie raadsheren, en is openbaar uitgesproken door mr. A.W.H. Vink.