ECLI:NL:GHAMS:2020:670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
23-003876-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende diefstal in vereniging van goederen uit voertuigen met gebruik van mobiele telefoons

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft diefstal in vereniging van goederen uit voertuigen, gepleegd op 31 maart 2019 in Amsterdam. De verdachte en zijn medeverdachte werden beschuldigd van het stelen van een zonnebril, parfum en andere goederen uit twee voertuigen. De verdachte verklaarde dat zij met de lampjes van hun mobiele telefoons in de voertuigen schenen om Snapchatfilmpjes te maken, maar het hof achtte deze verklaring niet aannemelijk. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte als ongeloofwaardig beoordeeld, mede gezien de getuigenverklaringen van verbalisanten die hen observeerden tijdens de diefstal. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich in vereniging schuldig had gemaakt aan diefstal met braak uit de voertuigen. Het vonnis van de kinderrechter werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van 30 dagen jeugddetentie bij niet-naleving. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor schadevergoeding, waarbij het hof de bedragen vaststelde op basis van de bewezen schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003876-19
datum uitspraak: 5 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-138854-19 en 13-221395-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, parfum, een zonnebril en/of een brillenkoker, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een koffer met een tondeuse, parfum, een tas (van het merk Louis Vuitton), een bril (van het merk Louis Vuitton), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechter in eerste aanleg en ook de bewijsmiddelen en de kwalificatie van het bewezenverklaarde aanpassing behoeven. Voorts komt het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de stukken in het dossier niet bewezen kan worden dat de verdachte de diefstallen heeft gepleegd. Niet bewezen kan worden dat de verdachte en de medeverdachte de inbraken in de in de tenlastelegging genoemde auto’s hebben gepleegd. Er waren vele anderen in de omgeving van de auto’s aanwezig, zo heeft de medeverdachte verklaard, en geen van de weggenomen goederen is bij de verdachte of de medeverdachte aangetroffen. Als het hof zou aannemen dat de medeverdachte de ruiten van de betreffende auto’s heeft verbroken en de verdachte met een lampje in deze auto’s heeft geschenen, dan is de bijdrage van de verdachte onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2019 van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] stelt het hof het volgende vast.
Verbalisant [verbalisant 4] bevindt zich in een burgervoertuig en ziet de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte]): recht op het voertuig af lopen. De verbalisant maakt oogcontact met [medeverdachte] en ziet dat hij schrikt. [medeverdachte] vraagt de verbalisant om een oplader. Als [verbalisant 4] het hoofd schudt, lopen de verdachte en [medeverdachte] verder. Verbalisant [verbalisant 4] geeft de signalementen van de verdachte en [medeverdachte] door.
Verbalisant [verbalisant 2] ziet hierna twee jongens met deze signalementen lopen. De verbalisant ziet hen vervolgens tussen twee geparkeerde voertuigen vandaan komen. [verbalisant 2] relateert gezien te worden door de verdachte en [medeverdachte] waarna zij schichtig om zich heen kijken. Verbalisant [verbalisant 2] geeft aan verbalisant [verbalisant 4] door dat de verdachte en [medeverdachte] weer richting verbalisant [verbalisant 4] lopen.
Na een aantal minuten krijgt [verbalisant 4] hen weer in het zicht. Verbalisant [verbalisant 4] geeft vervolgens aan verbalisant [verbalisant 1] de locatie van de verdachte en [medeverdachte] door. Verbalisant [verbalisant 1] rijdt in de richting van de opgegeven locatie en herkent de verdachte en [medeverdachte] aan het opgegeven signalement. De verbalisant relateert dat de verdachte en [medeverdachte] de enige twee personen in de straat zijn. Zij kijken (opnieuw) schichtig om zich heen. [verbalisant 1] relateert verder dat zij een paar minuten uit het zicht verdwijnen en later weer terug komen lopen. Zij tonen veel interesse in geparkeerde voertuigen. Verbalisant [verbalisant 3] kijkt met een verrekijker in de richting van verbalisant [verbalisant 1] en ziet twee personen om voertuigen heen lopen en met een lampje in de voertuigen schijnen. Verbalisant [verbalisant 1] ziet de verdachte en [medeverdachte] meerdere keren achter voertuigen verdwijnen. [verbalisant 1] ziet hen weer achter een rij voertuigen verdwijnen en hoort vervolgens een viertal harde tikken komen uit de richting waar de verdachte en [medeverdachte] zich bevinden. De verbalisant herkent dit geluid als het slaan tegen glas met een hard voorwerp. Op dit moment zijn er geen andere personen in de straat aanwezig. De verbalisant relateert vervolgens dat de verdachte en [medeverdachte] kort na het tikkende geluid overeind komen en weglopen van de geparkeerde voertuigen. Ze lopen richting de verbalisant en de verbalisant herkent hen als verdachte en [medeverdachte].
De verbalisant benadert de voertuigen waar de verdachte en [medeverdachte] tussen vandaan kwamen en ziet een Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken 1], met een kapotgeslagen linker achterruit. Twee parkeerplekken verderop ziet verbalisant [verbalisant 2] een Citroën C1, met kenteken [kenteken 2], met een ingeslagen achterruit. Dit betreffen de voertuigen van respectievelijk aangever [benadeelde 1] en aangever [benadeelde 3]. Verbalisant [verbalisant 4] hoort via de portofoon de locatie van de verdachte en [medeverdachte] en gaat met verbalisant [verbalisant 1] die kant op. Zij zien vervolgens dat verdachte en [medeverdachte] tussen geparkeerde voertuigen door lopen en met de lampjes van mobiele telefoons in de geparkeerde voertuigen schijnen. De verbalisanten parkeren het voertuig ter hoogte van de verdachte en [medeverdachte] en verbalisant [verbalisant 4] ziet dat de verdachte een voorwerp in zijn rechter jaszak stopt. De verdachte wordt aangehouden. Bij de fouillering blijkt dat de verdachte in zijn rechter jaszak een mobiele telefoon heeft. Het lampje van de mobiele telefoon brandt nog. [medeverdachte] probeert weg te rennen, maar wordt ook aangehouden. Verbalisant [verbalisant 3] treft bij de fouillering in de jaszak van [medeverdachte] (waar [verbalisant 3] spreekt van [verdachte] begrijpt het hof dat hij [medeverdachte] bedoelt gelet op het feit dat die door [verbalisant 3] en [verbalisant 1] is aangehouden) een oranjekleurige ruitentikker en een mobiele telefoon met een brandend lampje aan.
De voertuigen van de aangevers staan twee parkeerplekken van elkaar verwijderd. De verbalisanten relateren in het proces-verbaal van bevindingen niet dat zij de verdachte en [medeverdachte] waarnemen met de uit de voertuigen weggenomen goederen onder zich, of terwijl zij de weggenomen goederen uit de voertuigen wegmaken. Deze omstandigheden doen niet af aan het oordeel van het hof dat de verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak uit beide voertuigen. De verbalisanten zijn de verdachte en [medeverdachte] blijkens het proces-verbaal van bevindingen een paar keer enkele ogenblikken uit het oog verloren. Zij hebben aldus niet alle handelingen van de verdachte en [medeverdachte] in de door het proces-verbaal beslagen tijd kunnen relateren. De coltrui van aangever [benadeelde 1] is enkele meters van zijn voertuig aangetroffen, zo heeft [benadeelde 1] gesteld. De verbalisanten hebben hier in het proces-verbaal van bevindingen niet over gerelateerd. Deze omstandigheden laten de mogelijkheid open dat de verdachte en [medeverdachte] zich buiten het zicht van de verbalisanten hebben ontdaan van de uit de voertuigen weggenomen goederen.
Bovendien verklaren de verdachte en [medeverdachte] tegenstrijdig op verschillende onderdelen en acht het hof hun verklaringen niet geloofwaardig. Zowel de verdachte als [medeverdachte] verklaren dat zij in de buurt waar zij zijn waargenomen, rondliepen om te tijd de doden. De rij voor het feest waar zij heen zouden gaan, vonden ze te lang. Mede gelet op het gedrag van de verdachte en zijn medeverdachte zoals blijkend uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen, acht het hof reeds die verklaringen ongeloofwaardig. Verder acht het hof de verklaring van [medeverdachte] dat het druk op straat was ongeloofwaardig, gelet op voornoemd proces-verbaal. De verdachte verklaart voorts aanvankelijk dat hij samen met [medeverdachte] in de taxi naar het feest is gegaan. [medeverdachte] daarentegen verklaart dat zij beiden in aparte taxi’s naar het feest zijn gekomen. Wat betreft de toegangskaarten voor het feest verklaart [medeverdachte] dat hij de toegangskaarten reeds in zijn bezit had. De verdachte verklaart echter dat [medeverdachte] de toegangskaarten nog aan de deur moest kopen. Ook verklaart de verdachte dat alleen [medeverdachte] met de lamp van zijn mobiele telefoon in de voertuigen scheen. [medeverdachte] verklaart dat ook de verdachte met de lamp van zijn mobiele telefoon in de voertuigen heeft geschenen. Dat dit alleen zou zijn om Snapchatfilmpjes te maken, zoals verdachte heeft beweerd, acht het hof gelet op het voorgaande niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande en op basis van de bevindingen van de verbalisanten oordeelt het hof dat bewezen kan worden dat de verdachte nauw en bewust met de medeverdachte heeft samengewerkt en zich aldus in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen met braak uit de voertuigen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 maart 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, parfum, een zonnebril en een brillenkoker, toebehorende aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
2.
hij op 31 maart 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een koffer met een tondeuse, parfum, een tas (van het merk Louis Vuitton) en een bril (van het merk Louis Vuitton), toebehorende aan [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van goederen uit twee voertuigen. De verdachte en zijn mededader hebben met de zaklampfuncties van hun mobiele telefoons in verschillende voertuigen geschenen, kennelijk op zoek naar een buit van hun gading. Vervolgens hebben zij de ruiten van twee voertuigen verbroken en de persoonlijke eigendommen van de aangevers weggenomen. Diefstal is een hinderlijk feit, waarbij schade ontstaat voor de benadeelden. De verdachte heeft door aldus te handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Voorts ontstaat veelal, en ook in dit geval, nevenschade aan de voertuigen. Het hof rekent dit alles de verdachte aan.
Het hof ziet op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen aanleiding een voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële documentatie van 10 februari 2020 heeft de verdachte enkele weken voorafgaand aan het ten laste gelegde feit reeds een voorwaardelijke werkstraf voor een vermogensdelict opgelegd gekregen. Onderhavige feiten zijn zelfs enkele dagen voorafgaand aan de startdatum van de in voornoemde zaak opgelegde proeftijd gepleegd. Het hof is van oordeel dat de verdachte de consequenties van zijn handelen dient te ondervinden. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op geen enkele wijze inzicht gegeven in zijn huidige persoonlijke situatie, waaronder zijn vrijetijdsbesteding, waardoor de verdachte het hof geen aanleiding heeft gegeven rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf, in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 635,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 635,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd voor een zonnebril die uit de auto is weggenomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij voor deze zonnebril € 435,00 heeft betaald. Nu deze aankoop reeds in 2016 heeft plaatsgevonden, komt slechts een deel van het gevorderde bedrag voor vergoeding in aanmerking, waarbij het hof de huidige waarde in redelijkheid schat op een bedrag van € 150,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft het overige deel van de vordering overweegt het hof het volgende.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van een fles parfum die uit de auto is weggenomen. Ook heeft de benadeelde partij vergoeding gevorderd van een coltrui die uit de auto is weggenomen en op straat is teruggevonden. Het hof oordeelt dat dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd is, zodat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 108,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 108,94. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 80,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat de BTW in mindering gebracht dient te worden nu dat geen schade is die de benadeelde partij lijdt. In zoverre kan de verdachte niet tot vergoeding van die schade gehouden worden, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 867,54. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de (tijdelijke) vervanging van de autoruit die bij het onder 2 bewezen verklaarde is vernield. Het hof schat deze kosten in redelijkheid op een bedrag van € 200,00
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2019 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 25 uren subsidiair 12 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf ten tijde van het plegen van onderhavig feit nog niet was aangevangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 80,00 (tachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 80,00 (tachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2019.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vordering van 6 augustus 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2019, parketnummer 13-221395-18, voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 25 uren subsidiair 12 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C. Fetter en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen en mr. T.M.A.D. de Lanoy, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 maart 2020.
Mr. J.J.J. Schols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]