ECLI:NL:GHAMS:2020:661

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
23-000844-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel door arbeidsuitbuiting en gewoonte maken van mensensmokkel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in India in 1976, werd beschuldigd van mensenhandel door arbeidsuitbuiting en het helpen van anderen bij het verkrijgen van illegaal verblijf in Nederland. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich afspeelden tussen 1 juli 2013 en 5 september 2015, waarbij de verdachte verschillende personen, waaronder [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4], tewerkstelde in zijn rotifabriek onder slechte omstandigheden en tegen lage lonen. De verdachte werd beschuldigd van het misbruik maken van de kwetsbare positie van deze personen, die illegaal in Nederland verbleven en de Nederlandse taal niet spraken. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de uitbuiting van deze personen en dat hij hen onderdak had geboden, terwijl hij wist dat hun verblijf wederrechtelijk was. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de bedragen voor materiële en immateriële schadevergoeding vaststelde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000844-18 (strafzaak)
Datum uitspraak: 24 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845606-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 te Amsterdam en/of elders in Nederland, (telkens),
(art 273f lid 1 sub 1)
een of meer perso(o)n(en), in elk geval [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] (G-001) en/of [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] (G-002) en/of [benadeelde 3] alias [benadeelde 3] (G-003),
door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die perso(o)n(en),
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die perso(o)n(en) en/of
(art 273f lid 1 sub 4)
een of meer perso(o)n(en), in elk geval [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] (G-001) en/of [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] (G-002) en/of [benadeelde 3] alias [benadeelde 3] (G-003), met een van de hierboven genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de hierboven genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, en/of
(art 273f lid 1 sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die perso(o)n(en)
immers heeft verdachte (onder meer) (telkens daar) met dat oogmerk en/of opzet al dan niet terwijl een of meer van voornoemde perso(o)n(en) niet of nauwelijks de Nederlandse taal sprak(en) en/of bekend was/waren met de Nederlandse samenleving
-bepaald dat een of meer van genoemde perso(o)n(en) niet geheel of gedeeltelijk vrijelijk kon(den) beschikken over het door hem/hen verdiende geld en/of
-een of meer van genoemde perso(o)n(en) zes dagen per week lange werkdagen van 12 tot wel 17 uur laten maken en/of gedreigd met ontslag als de bestellingen niet tijdig klaar waren en/of in een veel te warme werkruimte laten werken met ondeugdelijk materieel en/of
-een of meer perso(o)n(en), in ieder geval [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] alias [benadeelde 2], gedurende de werkdagen gehuisvest in het bedrijfspand waar zijn, verdachtes, bedrijf was gevestigd en/of
-die [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] alias [benadeelde 3] verteld dat hij 1000 euro per maand zou verdienen en/of
-die [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] meermalen geslagen en/of een mixer tegen zijn been gegooid en/of
-die [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] met een auto opgehaald en hem naar [bedrijf] gebracht en/of
-tegen [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] gezegd dat zijn, verdachtes, vrouw bij de politie had gewerkt en/of dat zij pistolen thuis had(den) liggen en/of hij verdachte hem zo kon (laten) vermoorden en/of zwarte mensen hem met een pistool zouden doodschieten en/of
-met die [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] geen afspraken over loon en/of vrij dagen gemaakt en/of
-tegen die [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] gezegd dat hij niet meer terug hoefde te komen als hij niet op tijd klaar was met zijn werk en/of
-tegen die [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] medegedeeld dat de begintijd vaststond maar zijn eindtijd niet en/of
-die [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] gedreigd met ontslag en/of
-die [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] een duw in zijn rug gegeven terwijl hij bij de hete bakplaat stond en/of
-met die [benadeelde 3] alias [benadeelde 3] afgesproken dat hij 35 euro per dag zou verdienen en/of
-met die [benadeelde 3] alias [benadeelde 3] geen arbeidscontract opgemaakt en/of
-geen medische hulp/zorg geregeld en/of
gelet op vorenstaande aldus
-misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van voornoemde perso(o)n(en), immers verkeerde(n) zij in een (sociaal) isolement (mede) omdat zij de Nederlandse taal niet (geheel) machtig was/waren en/of
-bewerkstelligd dat genoemde personen van verdachte afhankelijk waren in welke afhankelijkheidssituatie genoemde personen zich (telkens) niet konden en/of durfden te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die genoemde financiële uitbuiting en/of opgedragen arbeid en/of
-bovengenoemde perso(o)n(en) zo weinig heeft laten verdienen waardoor het voor voormelde perso(o)n(en) onmogelijk was om (bij een 40 urige werkweek) een salaris te verdienen gelijk aan het wettelijk vastgestelde minimum loon en hij verdachte, opzettelijk voordeel trok uit die uitbuiting;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, uit winstbejag (telkens) een of meer perso(o)n(en) te weten [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] (G-001) en/of [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] (G-002) en/of [benadeelde 3] alias [benadeelde 3] (G-003) en/of [benadeelde 4] alias [benadeelde 4] (G-004), behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan wel hem/hen uit winstbejag daartoe middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft verdachte (telkens) ervoor gezorgd dat bovengenoemde perso(o)n(en) werk/inkomen had(den) door het aanbieden van werk en/of de tewerkstelling van die perso(o)n(en) in het door verdachte gedreven bedrijf [bedrijf] / [bedrijf] en/of (telkens) bovengenoemde personen onderdak geboden in het bedrijfspand van [bedrijf] / [bedrijf] en/of in zijn woning, zulks terwijl hij, verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was, van welk(e) feit(en) hij (telkens) een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot feit 1 is de advocaat-generaal, anders dan de rechtbank, van mening dat ook tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het bestanddeel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en de dwangmiddelen ‘dwang’, ‘geweld’, ‘dreiging met geweld’ en ‘dreiging met feitelijkheden’.
Ten aanzien van feit 2 heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de verdachte [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] aan het werk heeft gezet en hen iets heeft betaald, waardoor ze in Nederland konden verblijven. Daarnaast heeft de verdachte hen onderdak en voedsel geboden op het bedrijf en heeft hij zijn broer [benadeelde 4] laten verblijven bij hem thuis. Dit terwijl hij van meet af aan wist dat de genoemde personen geen legaal verblijf in Nederland hadden. Gelet op de duur en het aantal personen kan worden gesproken van het maken van een gewoonte van dit strafbare feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Evenals in eerste aanleg heeft de raadsman daartoe allereerst aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers onbetrouwbaar zijn, omdat hun verklaringen dat zij 20 tot 23 uren per dag zouden hebben gewerkt ongeloofwaardig zijn. Bovendien hebben zij hun verklaringen niet direct en vrijwillig afgelegd, maar pas nadat aan hen de zogeheten B8-procedure was uitgelegd, inhoudende dat zij in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning indien zij slachtoffer zijn van mensenhandel. Ook het feit dat de aangevers allen een valse naam hebben opgegeven is een indicatie dat zij valse getuigenverklaringen hebben afgelegd, ook om oneigenlijk gebruik te kunnen maken van de B8-procedure. Nu de verklaringen van de aangevers onbetrouwbaar moeten worden geacht, dienen deze te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van enig dwangmiddel. De verdachte heeft toegegeven dat hij illegalen voor zich liet werken, maar van uitbuiting is geen sprake. De illegale status leidt er niet per definitie toe dat iemand zich in een kwetsbare positie bevindt. De verdachte betaalde de aangevers loon voor hun werkzaamheden. Dat de verdachte de aangevers loon uitbetaalde dat wellicht lager was dan het loon dat wordt betaald aan een legale werknemer die op basis van een arbeidsovereenkomst werkt, maakt ook niet dat sprake is van uitbuiting. De verdachte zorgde voor eten en drinken voor de aangevers, organiseerde vaak uitjes en zorgde voor medische zorg. De aangevers konden voorafgaand aan de te verrichten werkzaamheden in het bedrijfspand uitrusten. Het enkele feit dat de aangevers zich ophielden in het bedrijfspand, maakt niet dat sprake is geweest van vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Van het werven van illegale arbeidskrachten is ook geen sprake, omdat de verdachte niet actief op zoek is gegaan naar illegale arbeiders om voor hen te werken. De aangevers hebben allen zelf het initiatief genomen om te werken voor de verdachte.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangevers behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan wel hen uit winstbejag daartoe middelen of inlichtingen heeft verschaft. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 9 februari 2016 [1] , waarin is bepaald dat de artikelen 197a en 197b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zien op vergrijpen die het beleid om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan, frustreren en een acute gevaarzetting opleveren voor de publieke kas. De verdachte heeft op geen enkele wijze zodanig gehandeld, laat staan dat hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt, aldus de raadsman.
Vrijspraak feit 1
Ten aanzien van [benadeelde 3] alias [benadeelde 3]
Het hof zal de verdachte vrijspreken van de mensenhandel voor zover die betrekking heeft op de aangever [benadeelde 3] alias [benadeelde 3] (hierna: [benadeelde 3]). [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij op het moment van aantreffen gedurende ongeveer anderhalve maand in het bedrijf van de verdachte werkzaam is geweest. Dat er ten aanzien van hem sprake is geweest van dwang, geweld of een andere feitelijkheid, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misleiding, dan wel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, dan wel misbruik van een kwetsbare positie kan uit het dossier niet worden afgeleid. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat ook hij een lager loon betaald zou krijgen dan wat gebruikelijk is voor dergelijke werkzaamheden in de legale branche, maar uit de enkele omstandigheid dat hij voor de relatief korte periode – anderhalve maand – dat hij daar aan het werk was slechts een deel van zijn salaris had uitbetaald gekregen, kan dit niet zonder meer volgen. Ook het ontbreken van een arbeidsovereenkomst leidt niet tot een andere conclusie.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde artikel 273f, eerste lid, onder 1° Sr
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen het onder 1 ten laste gelegde artikel 273f, eerste lid onder 1° Sr ten aanzien van de aangevers [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1]) en [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2]). De verdachte heeft weliswaar de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] enkele malen van en naar de werkplek vervoerd en de aangevers sliepen zo nu en dan op de werkplek, maar daarvan kan niet worden vastgesteld dat de verdachte daarbij misbruik van een kwetsbare positie, overwicht of een andere feitelijkheid heeft gemaakt en daarbij het oogmerk van uitbuiting had. Zoals uit de verklaringen van aangevers naar voren komt is er geen sprake van geregeld vervoer, maar meer van toevallig en incidenteel met elkaar mee kunnen rijden. Ook is niet komen vast te staan dat de verdachte de twee aangevers met het oogmerk van uitbuiting heeft gehuisvest, nu uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat als ze zo lang moesten doorwerken dat ze geen tijd meer hadden om naar huis te gaan, dan op de werkplek bleven slapen. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder sub 1 ten laste gelegde.
Bewijsoverweging feit 1
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
Het hof acht evenals de rechtbank de verklaringen van de aangevers betrouwbaar, nu zij onafhankelijk van elkaar zijn gehoord, zij elkaar bevestigen en hun verklaringen met betrekking tot de lange werkdagen ook wordt ondersteund door de camerabeelden. Het hof verwijst in dit verband naar de overwegingen van de rechtbank dienaangaande die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
Verder overweegt het hof dat de stelling/aanname dat door het opgeven van een valse naam de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring in twijfel moet worden getrokken niet met feiten is onderbouwd en dat dat enkele feit onvoldoende is om de inhoudelijke verklaringen onbetrouwbaar te achten en van het bewijs uit te sluiten.
Beoordelingskader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in haar vonnis op pagina 4 e.v. heeft overwogen over het beoordelingskader. De overwegingen in het vonnis dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Ten aanzien van artikel 273f, eerste lid, onder 4° Sr
De verdachte heeft de aangevers bewogen zich tot het verrichten van arbeid beschikbaar te stellen door misbruik te maken van het feitelijk overwicht dat de verdachte, als werkgever, op aangevers had en van de kwetsbare positie van aangevers, die illegaal in Nederland verbleven en de taal niet spraken. De aangevers hadden immers, gelet op hun illegale status, geen redelijk alternatief. Daarbij is het hof van oordeel dat, nu de verdachte zich bewust was van de relevante feitelijke omstandigheden van de aangevers, het misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer daaruit voortvloeit.
Ten aanzien van artikel 273f, eerste lid, onder 6° Sr
Uit de feitelijke situatie volgt tevens dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de aangevers. De aangevers werkten zes lange dagen per week in de avond en nachtelijke uren onder slechte omstandigheden tegen een dagloon dat aanmerkelijk lager ligt dan het in Nederland gebruikelijke loon. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de aangevers dat het voorkwam dat loonbetaling (deels) achterwege bleef. Deze aangevers waren illegaal in Nederland en hadden daarom in hun eigen visie weinig tot geen mogelijkheden om zich hieraan te onttrekken. Zij waren immers afhankelijk van de inkomsten die zij uit de werkzaamheden zouden verkrijgen. Verder waren zij de Nederlandse taal niet machtig. De verdachte heeft blijkens zijn verklaring welbewust deze personen tewerkgesteld van wie hij wist dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden. Met deze goedkope arbeidskrachten was de verdachte in staat om gedurende een langdurige periode tegen zeer lage kosten een hoge omzet te genereren. Dat de verdachte hier voordeel uit heeft getrokken is evident.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat er sprake is van een uitbuitingssituatie waarbij misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van de aangevers. De verdachte heeft er voor gezorgd dat de aangevers van hem afhankelijk waren wat hun inkomen en bestaan in Nederland betreft. Daarbij is mede relevant dat de aangevers in redelijkheid niet geloofden dat zij een uitvoerbaar alternatief hadden.
Bewijsoverweging feit 2
Ten aanzien van [benadeelde 4] alias [benadeelde 4]
Het hof acht bewezen dat de verdachte, door [benadeelde 4] alias [benadeelde 4] (hierna: [benadeelde 4]), gedurende in ieder geval anderhalf jaar, onderdak te verlenen en te werk te stellen, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf van [benadeelde 4] in Nederland en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Zich verschaffen van verblijf in Nederland:
[benadeelde 4] is naar Nederland gekomen en heeft bij zijn broer, de verdachte, gewoond en geslapen. De verdachte wist dat [benadeelde 4] geen legaal verblijf in Nederland had. Hoewel uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken was bij het wederrechtelijk toegang verschaffen van [benadeelde 4] in Nederland, heeft hij hem wel onderdak geboden door hem in zijn woning te laten slapen. Door het verlenen van onderdak is hij behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van (voortgezet) (illegaal) verblijf in Nederland.
Uit winstbejag:
Dat de verdachte uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van (voortgezet) verblijf leidt het hof uit het volgende af. [benadeelde 4] heeft verklaard dat hij gedurende de anderhalf jaar die hij in Nederland is, voor zijn broer heeft gewerkt. Hij werd zes dagen per week van ongeveer 19.00 uur tot de volgende ochtend 9.00 à 10.00 uur te werk gesteld in het rotibedrijf van zijn broer. De werkruimte was vies, zo heeft de verdachte ten overstaan van het hof verklaard en ook de veiligheid in het pand liet te wensen over. Zo werd er gewerkt met hete olie op een naar het oordeel van het hof (gelet op de foto op pagina 500 van het dossier) instabiele mobiele onderzetter, midden in het pand, zonder de aanwezigheid van sproeiers voor het geval er brand zou ontstaan. Het waren lange werkdagen en er was geen tot weinig mogelijkheid tot het nemen van rust. Voor de verrichte werkzaamheden kreeg hij € 20,00 per dag, een aanzienlijk lager bedrag dan gebruikelijk voor dergelijke werkzaamheden gedurende lange werkdagen. De werkzaamheden zijn gelijktijdig gestart met het verschaffen van onderdak. De verrichte werkzaamheden kunnen gelet op de duur en aard van de werkzaamheden in combinatie met de beloning die hij hiervoor kreeg, als uitbuiting worden beschouwd. Nu het verlenen van onderdak, gelet op de gelijktijdigheid met het aanvangen van de werkzaamheden, niet anders kan worden begrepen dan dat dit verlenen van onderdak direct verband houdt met het verrichten van de werkzaamheden, dient het verschaffen van onderdak in dit geval te worden beschouwd als uit winstbejag te hebben plaatsgevonden.
Periode:
[benadeelde 4] heeft verklaard dat hij ten tijde van de inval op 5 september 2015 ongeveer anderhalf jaar in Nederland was en in de woning van zijn broer, de verdachte, sliep. Uitgaande van zijn verklaring kan worden uitgegaan van de periode van 5 maart 2014 tot en met 5 september 2015.
Ten aanzien van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Het hof acht bewezen dat de verdachte, door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 te werk te stellen in zijn bedrijf, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in Nederland en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
De verdachte heeft de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te werk gesteld in zijn rotibedrijf. Hij wist bij de start van de werkzaamheden dat het hier ging om personen die illegaal in Nederland zijn. Door hen een werkplek te bieden waar zij ook vrijwel dagelijks waren, heeft hij het verdere illegale verblijf in Nederland bevorderd, in elk geval gemakkelijker gemaakt. Dat hij dit uit winstbejag heeft gedaan leidt het hof af uit de omstandigheid dat de verdachte de aangevers een aanzienlijk lager salaris dan gebruikelijk in het vooruitzicht stelde. Hieruit blijkt dat zijn handelingen gericht waren op verrijking. Door illegalen te werk te stellen en aanzienlijk lagere bedragen hiervoor te betalen/in het vooruitzicht te stellen heeft hij immers kunnen besparen op de arbeidskosten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 te Amsterdam
(art 273f lid 1 sub 4)
[benadeelde 1] alias [benadeelde 1] (G-001) en [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] (G-002), door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
(art 273f lid 1 sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] en [benadeelde 2] alias [benadeelde 2],
immers heeft verdachte onder meer telkens daar met dat oogmerk en opzet, terwijl voornoemde personen niet of nauwelijks de Nederlandse taal spraken
-bepaald dat een of meer van genoemde personen niet geheel konden beschikken over het door hen verdiende geld en
-een of meer van genoemde personen zes dagen per week lange werkdagen van 12 tot wel 17 uur laten maken en in een te warme werkruimte laten werken en
-tegen die [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] medegedeeld dat de begintijd vaststond maar zijn eindtijd niet.
2.
hij in de periode van 5 maart 2014 tot en met 5 september 2015 te Amsterdam, uit winstbejag telkens [benadeelde 4] alias [benadeelde 4], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft verdachte telkens ervoor gezorgd dat bovengenoemde persoon werk/inkomen had door de tewerkstelling van die persoon in het door verdachte gedreven bedrijf [bedrijf] / [bedrijf] en telkens bovengenoemde persoon onderdak geboden in zijn woning, zulks terwijl hij, verdachte, wist dat dit verblijf wederrechtelijk was, van welke feiten hij telkens een gewoonte heeft gemaakt
en
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 te Amsterdam, uit winstbejag telkens [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] en [benadeelde 2] alias [benadeelde 2], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft verdachte telkens ervoor gezorgd dat bovengenoemde personen werk/inkomen hadden door de tewerkstelling van die personen in het door verdachte gedreven bedrijf [bedrijf] / [bedrijf], zulks terwijl hij, verdachte wist dat dit verblijf wederrechtelijk was, van welke feiten hij telkens een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van het arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een gewoonte maakt, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest. In beginsel acht zij een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden passend, maar in verband met de overschrijding van de redelijke termijn dient een maand in mindering te worden gebracht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte al bijna vier jaar in onzekerheid leeft. Daarnaast heeft hij, in verband met de schorsing van de gevangenhouding, zijn ouders in India al jaren niet meer gezien, heeft hij de wijze waarop hij zijn onderneming exploiteert rigoureus gewijzigd en is hij nooit eerder voor dergelijke vergrijpen veroordeeld. Verder dient rekening te worden gehouden met het verstrijken van de redelijke termijn. Gelet hierop dient een geheel voorwaardelijke straf te worden opgelegd, al dan niet met een lange proeftijd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een lange periode illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen uitgebuit door hen onder zeer slechte omstandigheden in zijn rotifabriek arbeid te laten verrichten. De verdachte wist dat zijn werknemers illegaal in Nederland verbleven. De verdachte heeft hen laten werken tegen – naar Nederlandse maatstaven – zeer lage lonen, die vaak niet of slechts gedeeltelijk werden uitbetaald. Het niet betaalde salaris werd soms in het vooruitzicht gesteld maar vaak vervolgens niet uitbetaald. Er moest ’s nachts gewerkt worden zonder compensatie voor de afwijkende werktijden en er waren geen afspraken gemaakt over het aantal te werken uren. Er moest worden doorgewerkt totdat de door de verdachte doorgegeven bestelling af was. Door aldus te handelen heeft de verdachte met voorbijgaan aan de integriteit van de aangevers aanzienlijk op arbeidskosten kunnen besparen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft illegale vreemdelingen onder mensonwaardige omstandigheden laten werken. Daarbij zijn de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van de betreffende vreemdelingen geschonden. Ook heeft hij de belangen die de Nederlandse overheid heeft bij het verwezenlijken van haar beleid ter zake van illegaal verblijf van vreemdelingen en de bestrijding van illegale arbeid in Nederland ondermijnd. Hierdoor worden niet alleen de belangen van de betrokken illegale werknemers geschaad, maar leidt dit ook tot nadeel voor de branchegenoten die wel overeenkomstig de geldende voorschriften handelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 december 2019 is hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld.
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof
als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding hebben als een zodanige handeling te gelden.
Op 5 september 2015 is de verdachte in verzekering gesteld. Heden, op 24 januari 2020, wijst het hof arrest. De procedure heeft als geheel een periode van vier jaren en ruim vier maanden bestreken. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is deze periode overschreden met ruim vier maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden in beginsel passend. Gelet op de geconstateerde termijnoverschrijding zal het hof die straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] alias [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1], wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J. van Bennekom, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt blijkens de ingediende vordering € 52.717,84 (het hof begrijpt € 52.737.84, zijnde de optelsom van beide na te noemen posten) en bestaande uit € 20.542,72 aan materiële schadevergoeding en
€ 32.195,12 aan immateriële schadevergoeding. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de raadsman van de benadeelde partij het bedrag van de immateriële schadevergoeding teruggebracht tot een bedrag gelijk aan de gevorderde materiële schade, te weten € 20.542,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.500,00, bestaande uit € 9.000,00 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De benadeelde partij handhaaft de oorspronkelijk gevorderde materiële schadevergoeding. De oorspronkelijk gevorderde immateriële schadevergoeding is verlaagd tot een bedrag van € 2.500,00. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de benadeelde partij in tweede termijn verzocht een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade wordt toegewezen. Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade heeft de advocaat-generaal verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 7.500,00.
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak dan wel omdat de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het verzoek tot schadevergoeding onjuist is, omdat er tussen de verdachte en de benadeelde partij geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is gesloten. Voorts is het verzoek tot immateriële schadevergoeding niet, althans ondeugdelijk, onderbouwd. Nadat de benadeelde partij de vordering immateriële schade had verlaagd tot € 2.500,- staat het de benadeelde partij niet meer vrij die vordering ter zitting in hoger beroep te verhogen.
Het hof overweegt ten aanzien van de materiële schade als volgt. Op grond van het onder 1 bewezen verklaarde kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij vanaf maart 2014 tot 3 januari 2015 werkzaamheden heeft verricht voor de verdachte. Dit betreft 44 weken. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld hoeveel uren per dag de benadeelde partij daadwerkelijk voor de verdachte heeft gewerkt. Het hof gaat in het voordeel van de verdachte uit van het uit de verklaringen van de aangevers volgende minimaal aantal gewerkte uren per dag, te weten 12 uren, gedurende zes dagen per week. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de tijd die eventueel is gebruikt om te rusten. Het minimum nettoloon wordt geschat op een bedrag van € 6,00. Voorts houdt het hof rekening met de verklaring van de benadeelde partij dat deze over de gehele periode in totaal een bedrag van € 280,00 tot € 300,00 heeft ontvangen. In het voordeel van de verdachte gaat het hof uit van een bedrag van € 300,00. Het hof houdt geen rekening met toeslagen voor het werken in de avond- en nachtelijke uren of op zon- en feestdagen, omdat niet kan worden vastgesteld wanneer en hoe lang er tijdens dergelijke avond- en nachtelijke uren werd gewerkt en evenmin uit het dossier blijkt of en zo ja welke zon- en feestdagen er is gewerkt.
Gelet op het voorgaande wordt de berekening als volgt.
€ 6,00 x 12 uren x 6 dagen x 44 weken = € 19.008,00 - € 300,00 = € 18.708,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering tot materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij gedurende een periode van 44 weken door de verdachte is uitgebuit. Daardoor is hem rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Het hof acht de door de raadsman van de benadeelde partij in tweede termijn ter zitting in hoger beroep gedane verhoging van het gevorderde schadebedrag niet meer mogelijk. Voorts acht het hof het gevorderde immateriële schadebedrag van € 2.500,00 redelijk en billijk.
De schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste werkdag (3 januari 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] alias [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2], wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Primair heeft de benadeelde partij een bedrag van € 78.411,88 aan materiële schadevergoeding gevorderd, waarbij ten aanzien van de duur van de tewerkstelling, het aantal gewerkte dagen per week en het aantal gewerkte uren per dag aansluiting is gezocht bij de door de benadeelde partij afgelegde verklaringen.
Subsidiair heeft de benadeelde partij een bedrag van € 52.757,44 aan materiële schadevergoeding gevorderd, waarbij aansluiting is gezocht bij de berekening die de Inspectie SZW in het kader van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte heeft gemaakt.
Meer subsidiair heeft de benadeelde partij gevorderd hem een vergoeding toe te kennen voor de geleden materiële schade, die de rechtbank billijk voorkomt.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.500,00, bestaande uit € 18.000,00 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade heeft de advocaat-generaal verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 31.590,00. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade wordt toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak dan wel omdat de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het verzoek tot schadevergoeding onjuist is, omdat er tussen de verdachte en de benadeelde partij geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is gesloten. Voorts is het verzoek tot immateriële schadevergoeding niet, althans ondeugdelijk, onderbouwd.
Het hof overweegt ten aanzien van de materiële schade als volgt. Op grond van het onder 1 bewezen verklaarde kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij vanaf begin zomer 2013 tot en met 5 september 2015 werkzaamheden heeft verricht voor de verdachte. Als begindatum kan worden uitgegaan van 1 juli 2013. Dit betreft 113 weken. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld hoeveel uren per dag de benadeelde partij daadwerkelijk voor de verdachte heeft gewerkt. Het hof gaat in het voordeel van de verdachte uit van het uit de verklaringen van de aangevers volgende minimaal aantal gewerkte uren per dag, te weten 12 uren, gedurende zes dagen per week. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de tijd die eventueel is gebruikt om te rusten. Het minimum nettoloon wordt geschat op een bedrag van € 6,00. Voorts houdt het hof rekening met de verklaring van de benadeelde partij dat deze meestal € 20,00 à € 25,00 per dag kreeg uitbetaald. In het voordeel van de verdachte gaat het hof uit van een bedrag van € 25,00. Dit betreft in totaal een bedrag van € 25,00 x 6 dagen x 113 weken = € 16.950,00. Het hof houdt geen rekening met toeslagen voor het werken in de avond- en nachtelijke uren of op zon- en feestdagen, omdat niet kan worden vastgesteld wanneer en hoe lang er tijdens dergelijke avond- en nachtelijke uren werd gewerkt en evenmin uit het dossier blijkt of en zo ja welke zon- en feestdagen er is gewerkt.
Gelet op het voorgaande wordt de berekening als volgt.
€ 6,00 x 12 uren x 6 dagen x 113 weken = € 48.816,00 - € 16.950,00 = € 31.866,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering tot materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij gedurende een periode van 113 weken door de verdachte is uitgebuit. Daardoor is hem rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Het hof acht een bedrag van € 5.000,00 redelijk en billijk.
De schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste werkdag (5 september 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] alias [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3], wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Primair heeft de benadeelde partij een bedrag van € 7.288,79 aan materiële schadevergoeding gevorderd, waarbij ten aanzien van de duur van de tewerkstelling, het aantal gewerkte dagen per week en het aantal gewerkte uren per dag aansluiting is gezocht bij de door de benadeelde partij afgelegde verklaringen. Subsidiair heeft de benadeelde partij een bedrag van € 3.735,04 aan materiële schadevergoeding gevorderd, waarbij aansluiting is gezocht bij de berekening die de Inspectie SZW in het kader van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte heeft gemaakt.
Meer subsidiair heeft de benadeelde partij gevorderd hem een vergoeding toe te kennen voor de geleden materiële schade, die de rechtbank billijk voorkomt.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, bestaande uit € 1.500,00 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt dat de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen met betrekking tot de aangever [benadeelde 3] alias [benadeelde 3], waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 63, 197a en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] alias [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] alias [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 21.208,00 (eenentwintigduizend tweehonderdacht euro) bestaande uit € 18.708,00 (achttienduizend zevenhonderdacht euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] alias [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 21.208,00 (eenentwintigduizend tweehonderdacht euro) bestaande uit € 18.708,00 (achttienduizend zevenhonderdacht euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 141 (honderdeenenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 januari 2015.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] alias [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 36.866,00 (zesendertigduizend achthonderdzesenzestig euro) bestaande uit € 31.866,00 (eenendertigduizend achthonderdzesenzestig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] alias [benadeelde 2], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 36.866,00 (zesendertigduizend achthonderdzesenzestig euro) bestaande uit € 31.866,00 (eenendertigduizend achthonderdzesenzestig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 206 (tweehonderdzes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 september 2015.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] alias [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] alias [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2020.
BIJLAGE

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde 1] van 11 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 221-231).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 maart 2015 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 1]:
Vanaf pagina 225: Ik had werk gevonden in Sloterdijk bij een rotibedrijf, [bedrijf]. [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte]) is de baas van [bedrijf]. Aan mij was € 1.000,- per maand beloofd en ik zou zes dagen per week werken. Er was geen afspraak gemaakt over het aantal uren. Ik heb geen contract getekend. [verdachte] gaf de opdracht hoeveel roti’s we moesten maken. Wij begonnen om 17:00 uur met werken. Gemiddeld werkte ik vier dagen per week tot 12:00 uur of 13:00 uur en twee dagen per week tot 10:00 uur. Tijdens het schoonmaken voelde ik me vaak zo moe dat ik ter plekke in slaap kon vallen. Er was geen echte pauze. [verdachte] werd boos als hij ons niet zag werken. Binnen bij de keuken was het smerig, er liepen overal muizen. [verdachte] gaf ook aan papieren voor mij te regelen, zodat ik me hier legaal kon vestigen. Daarom luisterde ik naar [verdachte]. Ik voelde mij afhankelijk van hem. [verdachte] noteerde niks van de uren. [verdachte] had mijn salaris onder zich. Ik ben op 3 januari 2015 weggegaan. Ik kreeg soms € 10,- en soms € 20,- en soms een pakje sigaretten. Over de hele periode is dat in totaal zo’n € 280,- tot € 300,- geweest. Alles was smerig met meel en olie. Het was niet mogelijk om het schoon te maken. Ook mijn kleren waren vies. We kregen geen schort van [verdachte] of andere beschermende kleding.
2. Een proces-verbaal van verhoor van aangever/getuige [benadeelde 1] van 27 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 233-248).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 augustus 2015 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 1]:
Pagina 246: Vanaf 17:00 uur moest iedereen er zijn. Er waren geen afspraken over wanneer we klaar waren. [verdachte] wilde dat het eten klaar was. Hij zei nooit hoe lang we moesten werken, wij werkten net zo lang totdat het klaar was.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] van 6 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 249-258).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 oktober 2015 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 1]:
Officieel heet ik Harjinder [benadeelde 1]. Vanaf maart 2014 heb ik voor Sharma gewerkt. Hij bewaarde mijn geld. Ik had niet ergens anders kunnen werken, omdat hij mij nog moest betalen. Ik voelde mij afhankelijk van het geld dat ik nog van hem tegoed had. [verdachte] heeft mij beloofd, dat als ik voor hem zou werken, hij voor mij een verblijfsvergunning zou regelen.
4. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [benadeelde 2] van 5 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s 263-270).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 september 2015 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 2]:
Ik moest bij mijn huidige werkgever (het hof begrijpt bij [bedrijf]) heel veel werken en kreeg heel weinig geld. Ik heb geen pauzes tussendoor. Ik werk minimaal 12 uur per dag en op de langste werkdag werk ik 17 uur zonder pauzes. Als het werk niet op tijd klaar was moesten we langer doorwerken. Het werk moest af. [verdachte] had de dagelijkse leiding bij [bedrijf]. Meestal kreeg ik € 20,- of € 25,- per dag uitbetaald.
5. Een proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde 2] van 9 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 274-281).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 september 2015 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 2]:
Omdat we niet voldoende aan rust toekwamen, ben ik een keer bijna in slaap gevallen waardoor ik bijna met mijn hoofd in de pan viel. Dit soort gevaarlijke situaties zijn meerdere malen voor gekomen. Ik heb dit met mijn werkgever besproken maar kreeg te horen dat, zolang de bestelling niet af is, ik niet kon rusten. Ik was hier illegaal en moest zo lang werken van de baas. Zijn naam is [verdachte]. Ik had nog geld van hem tegoed. Ik was illegaal in Nederland en dat wist hij. Ik heb continu voor [verdachte] gewerkt. Tussendoor heb ik nooit vakantie gehad. Hij vertelde mij dat de begintijd vaststond maar de eindtijd niet. Ik heb geen arbeidsovereenkomst gekregen van [verdachte]. Mijn werkplek bij [verdachte] zag eruit alsof ik in de hel was terechtgekomen. Het rolluik was altijd naar beneden en mocht nooit open blijven. [verdachte] vertelde dat hij in de problemen kon komen als wij het rolluik open lieten omdat de werknemers illegaal in Nederland verbleven. Ik heb [verdachte] toen gevraagd om een afzuigklap neer te zetten omdat het zo warm was binnen en onze kleding helemaal vies werd van het werk. Hij gaf aan geen geld te hebben voor een afzuigkap. De afzuigkap die al aanwezig was, was te zwak om alle hitte af te zuigen. De tafels waarop wij het deeg moesten rollen waren kapot. De gaspitten waren ook niet stabiel en bovendien oud. Vaak deed hij het niet en dan ineens gaf hij een steekvlam. De pannen werden ook nooit vervangen. Ik kreeg geen werkkleding van [verdachte]. Ik heb regelmatig druppels hete olie op mijn voeten gekregen tijdens het werk. Deze brandwonden werden niet behandeld. Ik moest ook vaak blijven doorkneden als mijn handen pijnlijk waren van het kleden. We hadden geen tijd om een dweil over de vloer te halen tijdens het werk, waardoor de vloer glad was. Ik heb geen brandblusser gezien. Op de verdieping waar wij aan het werk waren, waren geen ramen. De loods was altijd afgesloten. Heel af en toe konden we de voordeur een stukje open zetten om te voorkomen dat wij zouden stikken binnen.
6. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 2] van 6 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina 282-290).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 oktober 2015 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 2]:
Ik ben begin van de zomer 2013 begonnen met werken bij [bedrijf]. Ik was afhankelijk van [verdachte] omdat ik het geld nodig had. Bovendien was ik afhankelijk van hem omdat ik anders geen werk zou hebben. Bovendien was ik machteloos. Ik kon nergens anders naartoe. Ik was illegaal in Nederland. Ik werkte zes dagen in de week voor Sharma. Wij hadden geen pauze.
7. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 5 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina’s 327- 335).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 september 2015 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 4]:
De naam van het bedrijf waar ik vanochtend ben aangetroffen is [bedrijf]. Er waren geen vaste afspraken over werktijden of uurloon. Ik kreeg in totaal (het hof begrijpt: per dag) € 20,00 betaald. Ik werk al anderhalf jaar, sinds dat ik in Nederland ben, voor mijn broer, zes dagen per week. Ik begon ’s avonds rond 19.00 uur en ik werkte tot de volgende ochtend 09.00 of 10.00 uur of later. De eigenaar van [bedrijf] is mijn broer. Ik heb altijd in het huis van mijn broer gewoond en geslapen.
8. Een proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina 339-343).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Door het observatieteam van de FIOD is in de omgeving van het pand van [bedrijf], gevestigd aan de [adres 2] te Amsterdam, een camera geplaatst. Van 10 augustus 2015 tot en met 19 augustus 2015 zijn beeldopnamen gemaakt. De voordeur van het pand wordt dagelijks in de late middag door een persoon geopend en de volgende dag als iedereen weer is vertrokken door degene die als laatste het pand verlaat afgesloten.
Maandag 10-08-2015:
Omstreeks 18:06 uur lopen drie mannen, NN1, NN2 en NN3 richting het bedrijfspand en gaan naar binnen.
Dinsdag 11-08-2015:
Man-NN1 verlaat het pand omstreeks 08:56 uur, Man-NN2 verlaat het pand omstreeks 08:55 uur. Omstreeks 10:17 uur verlaat Man-NN3het bedrijfspand. Diezelfde dag omstreeks 18:05 zijn Man-NN1, Man-NN2 en Man-NN3 het bedrijfspand weer binnengegaan.
Woensdag 12-08-2015:
Man-NN1 en Man-NN2 verlieten het bedrijfspand samen omstreeks 09:06 uur. Omstreeks 09:24 uur sluit Man-NN3 de voordeur af. Kort na 18:09 uur ontsloot en opende Man-NN3 de voordeur van het bedrijfspand. Omstreeks 18:15 uur zijn de Mannen-NN1, -2 en -3 het bedrijfspand ingelopen. Omstreeks 18:54 uur gaat Man-NN5 het bedrijfspand binnen.
Donderdag 13-08-2015:
De Mannen-NN1, -2, -3 en -5 hebben omstreeks 11:28 uur het bedrijfspand verlaten. Omstreeks 18:30 uur ontsluit Man-NN1 de deur en gaat het bedrijfspand in. Omstreeks 18:32 uur loopt Man-NN3 het bedrijfspand in. Omstreeks 18:59 uur gaan Man-NN2 en Man-NN5 het bedrijfspand binnen.
Vrijdag 14-08-2015:
Omstreeks 11:20 uur en omstreeks 11:33 uur verlaten de Mannen-NN1, -2, -3 en -5 het bedrijfspand. Omstreeks 19:19 uur lopen de Mannen NN-1, -2, -3, -4 en -5 het bedrijfspand in.
Zaterdag 15-08-2015:
Omstreeks 12:29 uur verlaten Man-NN1 en Man-NN2 als laatste het bedrijfspand.
Zondag 16-08-2015:
Omstreeks 17:57 uur ontsloot en opende Man-NN1 de voordeur en ging het bedrijfspand binnen. Omstreeks 18:34 uur loopt Man-NN3 het bedrijfspand in. Omstreeks 19:22 uur loopt Man-NN2 het bedrijfspand binnen. Omstreeks 19:22 uur gaat Man-NN6 naar binnen.
Maandag 17-08-2015:
Omstreeks 10:42 uur hadden de Mannen-NN1, -2, -3 en -6 het bedrijfspand verlaten. Omstreeks 18:37 uur ontsluit Man-NN1 de voordeur en gaan hij en Man-NN2 het bedrijfspand in. Omstreeks 18:58 uur gaat Man-NN3 het bedrijfspand binnen.
Dinsdag 18-08-2015:
Omstreeks 12:49 uur vertrekt Man-NN3 als laatste van die aanwezig zijn geweest en sluit af. Omstreeks 18:55 uur ontsluit en opent Man-NN4 de voordeur. Bijna tegelijkertijd verschijnen de Mannen-NN1, -2 en -3 in beeld.
9. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 10 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (doorgenummerde pagina 397-399).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Op 5 september 2015 werd voor een doorzoeking binnengetreden in het bedrijfspand aan de [adres 2] te Amsterdam. Naast [benadeelde 4] zijn in het bedrijfspand drie personen werkend aangetroffen. Geen van hen sprak de Nederlandse taal en had een identiteitsbewijs bij zich. Door de werknemers zijn de volgende namen opgegeven: [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4]. Alle drie de werknemers beschikten op het moment van aantreffen niet over de Nederlandse nationaliteit, hadden geen identiteitsdocument voorzien van een geldig visum, spraken de Nederlandse taal niet en verklaarden afkomstig te zijn uit India. De persoon die eerder opgaf genaamd te zijn [benadeelde 2] zegt werkelijk te heten [benadeelde 2] . Ten aanzien van [benadeelde 4] komt naar voren dat hij was genaamd [benadeelde 4]. Tevens gaf hij aan dat hij de broer was van [benadeelde 4]. Gelet op voorstaande is sprake van wederrechtelijk verblijf in Nederland. Volgens inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit was er sprake van diverse overtredingen rondom de (voedsel)hygiëne waardoor het niet wenselijk was dat de etenswaren voor consumptie op de markt zouden komen.
10. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 februari 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb [benadeelde 1] alias [benadeelde 1], [benadeelde 2] alias [benadeelde 2] en mijn broer [benadeelde 4] voor mij laten werken bij mijn bedrijf [bedrijf]. Ik wist dat zij illegaal in Nederland verbleven.
11. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2020.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Mijn broer heeft altijd met mij in huis gewoond. Hij sliep bij mij thuis. U vraagt waarom, gelet op het feit dat de vloer spekglad was, er niet werd schoongemaakt. Ik heb ze niet gedwongen dat ze grondig moesten schoonmaken. Het was gevaarlijk. Ik kon daar zelf niet werken. Het was een vieze bende. Ik had geen veiligheidsmaatregelen getroffen. Bij de deur zat een melder. Ik had geen sproeiers (het hof begrijpt een installatie die inwerking treedt bij brand). U houdt mij de foto voor op pagina 500 van het dossier. Als het werk klaar is, dan zetten we de pan met olie bij de roldeur.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

Voetnoten

1.HR 19 februari 2016, NJ 2016/143