ECLI:NL:GHAMS:2020:660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
23-004072-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging en bedreiging van medewerkers van de gemeente Gouda

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Libanon in 1969, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere vrijspraak voor belaging en bedreiging van de burgemeester en medewerkers van de gemeente Gouda. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de burgemeester en medewerkers, met als doel hen te dwingen hun verzoek tot naturalisatie in behandeling te nemen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van vier jaar herhaaldelijk contact heeft gezocht met de slachtoffers, waaronder het bezoeken van hun woonadressen, het versturen van dreigende brieven en het benaderen op straat. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging en bedreiging, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 135 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een verbod om zonder afspraak het Huis van de Stad in Gouda te bezoeken. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004072-17
datum uitspraak: 3 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 09-827019-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Libanon) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd [slachtoffer 1] en/of een of meer medewerker(s) van gemeente Gouda, genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], met het oogmerk die burgemeester en/of medewerker(s) te dwingen zijn verzoek tot naturalisatie in behandeling te nemen, althans te bewerkstelligen dat zijn naturalisatieverzoek in behandeling genomen en/of toegewezen wordt, en/of een Nederlands identiteitsbewijs te (doen) verstrekken en/of aandacht aan hem te besteden, althans iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte met grote regelmaat die burgemeester en/of medewerker(s):
- op het Huis van de Stad bezocht en/of
- op het woonadres bezocht en/of
- op straat aangesproken en/of
- op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd en/of
- gebeld op de privé en zakelijke telefoon en/of
- brieven en/of emails (dreigend/intimiderend van aard) gestuurd en/of
- getwitterd over die burgemeester en/of medewerker(s);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd [slachtoffer 1] en/of een of meer medewerker(s) van gemeente Gouda, genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde burgemeester en/of medewerker(s) dreigend (schriftelijk) de woorden toegevoegd:
- " Ik ben bijna dood maar ik zal niet alleen dood" en/of
- " Je hebt de deuren van de hel geopend. Ik zal je niet me laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc. zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren" en/of
- " Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht spreken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 29 augustus 2015 te Gouda opzettelijk [slachtoffer 1], in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigend door hem toe te voegen, althans in zijn nabijheid te roepen de woorden:
"Dit is de burgemeester die mijn leven heeft verwoest" en/of "hij heeft gezegd dat hij tegen alle allochtonen is", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De onder 3 in de tenlastelegging opgenomen uitspraken van de verdachte kunnen niet anders worden geduid dan uitingen van onmacht en frustratie. Nu andere uitspraken van verdachte en of omstandigheden die aan de ten laste gelegde uitspraken een beledigend karakter zouden kunnen geven niet in de tenlastelegging zijn opgenomen is het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de gemeente Gouda, genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], met het oogmerk die medewerkers te dwingen aandacht aan hem te besteden, immers heeft hij, verdachte die medewerkers:
- op het woonadres bezocht en/of
- op straat aangesproken en/of
- op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd en/of
- gebeld op de privé en zakelijke telefoon en/of
- brieven en e-mails gestuurd;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd [slachtoffer 1] en medewerkers van gemeente Gouda, genaamd [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde burgemeester en/of medewerkers dreigend schriftelijk de woorden toegevoegd:
- " Ik ben bijna dood maar ik zal niet alleen dood" en/of
- " Je hebt de deuren van de hel geopend. Ik zal je niet me laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc. zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren" en/of
- " Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht spreken".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverwegingen

Feit 1
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang:
de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Er is dus - kort gezegd - sprake van belaging wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van die persoon. Het kan daarbij gaan om een herhaling van dezelfde activiteit maar ook om het samenstel van een variëteit aan gedragingen.
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte heeft:
  • gemeenteambtenaar [slachtoffer 2] eenmaal op zijn woonadres bezocht;
  • gemeenteambtenaar [slachtoffer 3] eenmaal op straat aangesproken;
  • gemeenteambtenaar [slachtoffer 3] meermalen op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd in het Huis van de Stad;
  • vele brieven en e-mails van verontrustende dreigende dan wel intimiderende toon verstuurd naar de gemeente Gouda waarbij uit de inhoud en/of aanhef blijkt dat deze (onder meer) specifiek gericht zijn aan [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4].
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat hij de brieven niet heeft geschreven. Gelet op de gedetailleerde inhoud van de brieven, die ziet op het conflict met de gemeente Gouda over de naturalisatieprocedure van de verdachte en de onjuiste bejegening door medewerkster [slachtoffer 3] en de vermelding van de naam van de verdachte als afzender kan het niet anders dan dat de brieven van de verdachte afkomstig zijn. Er is geen aanwijzing dat iemand anders van deze gedetailleerde inhoud op de hoogte was en de brieven heeft geschreven, nog daargelaten dat niet valt in te zien welk belang een ander bij het schrijven van die brieven in naam van de verdachte zou hebben. Daar komt bij dat de verdachte verschillende e-mails aan de advocaat-generaal en het hof heeft gezonden, waarin het hof vele overeenkomsten opmerkt qua schrijfwijze, toon en onderwerpen met de brieven in het dossier.
Voornoemde handelingen dienen in samenhang te worden beoordeeld, waarbij geldt dat belaging óók kan bestaan uit het veelvuldig lastig vallen van anderen uit de directe leef- of werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf veelvuldig rechtstreeks door de verdachte wordt benaderd. Zo komt uit de aangiften van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] duidelijk naar voren dat zij zich door de combinatie van de genoemde handelingen van de verdachte, die deels niet direct op henzelf zijn gericht, in hun persoonlijke levenssfeer aangetast voelen.
De aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers zijn zodanig geweest dat deze stelselmatig inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer hebben gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met de slachtoffers in contact te komen en dat hij, ondanks een verbod om naar het stadhuis te komen, daarna middels het schrijven van vele brieven van dreigende dan wel intimiderende toon is doorgegaan met het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betreffende gemeenteambtenaren. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Feit 2
Zoals hiervoor overwogen is bewezen dat de verdachte de in het dossier aanwezige brieven aan de burgemeester en medewerkers van de gemeente Gouda heeft verstuurd. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat deze brieven op tijdstippen binnen de ten laste gelegde periode zijn binnengekomen bij de gemeente.
Anders dan door de rechtbank is overwogen is het hof van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen uitingen voldoende concreet en van dien aard zijn dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan. Daartoe is niet vereist dat een ieder van de bedreigden zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door deze specifieke uitlatingen, nu de bedreigingen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kunnen opwekken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Belaging, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Den Haag heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en voor het in eerste aanleg onder 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 300 euro, subsidiair 6 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft daarbij oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden gevorderd: een contactverbod met de aangevers, een verbod om zonder voorafgaande afspraak bij het Huis van de Stad in Gouda te komen en een verbod om zonder rechtsbijstand contact te hebben met gemeenteambtenaren van de gemeente Gouda. Daarnaast heeft de advocaat-generaal oplegging van een taakstraf gevorderd voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier jaar schuldig gemaakt aan de belaging van drie medewerkers van de gemeente Gouda. Uit de aangiften van de slachtoffers blijkt dat de verdachte hen heeft bestookt met brieven van dreigende dan wel intimiderende aard. Ook heeft de verdachte een van hen op zijn woonadres opgezocht en veelvuldig gebeld, ook op zijn privénummer, en een van hen op straat aangesproken en zich op verbaal agressieve wijze gedragen aan de balie in het stadhuis. Een van de slachtoffers heeft verklaard dat zij in een hel leeft en zich niet meer veilig voelt als gevolg van de gedragingen van de verdachte. De beide andere slachtoffers hebben aangegeven dat zij veel last hebben ondervonden van het gedrag van de verdachte en dat zij zich zorgen maken omdat zij niet weten waartoe de verdachte in staat is. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging (met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan) van de toenmalig burgemeester van Gouda en verschillende medewerkers van de gemeente, door hen brieven te sturen met dreigende bewoordingen in hun richting.
Ten aanzien van het beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overweegt het hof als volgt. De op de redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen op 16 januari 2016, toen de verdachte in verzekering is gesteld. Het hof wijst arrest op 3 maart 2020 en daarmee heeft de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep (inclusief verwijzing) in totaal 4 jaar en 1,5 maand geduurd. Gelet op de beperkte overschrijding van de redelijke termijn, mede veroorzaakt doordat bij de inhoudelijke behandeling op 28 november 2018 alsnog onderzoekswensen van de zijde van de verdediging zijn ingediend die deels zijn gehonoreerd, volstaat het hof met de constatering van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 februari 2020 is hij op 13 mei 2015 onherroepelijk veroordeeld wegens belediging. Uit de door de politie opgemaakte risicotaxatie blijkt dat deze veroordeling ziet op [slachtoffer 3] (p. 74), die opnieuw slachtoffer is bij de thans bewezen verklaarde feiten.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn persoonlijke omstandigheden toegelicht. Het hof heeft verder gelet op de Pro Justitia rapportage van klinisch psycholoog dr. [naam] en het advies van Reclassering Nederland van 14 juli 2016.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt een beeld naar voren van een man die gepreoccupeerd is met het onrecht dat hij meent te ervaren.
Het hof maakt uit de hiervoor genoemde omstandigheden en rapporten op dat er recidivegevaar bij de verdachte bestaat, te meer omdat de verdachte de door hem gewenste naturalisatie tot op heden niet heeft verkregen. Weliswaar heeft de verdachte zich tot op heden voor zover bekend aan de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde voorwaarden gehouden, maar het vorenstaande leidt het hof toch tot het oordeel dat voorwaarden om het contact met de gemeente(ambtenaren) te reguleren nog altijd nodig zijn.
Het hof acht, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Om te bevorderen dat de verdachte niet opnieuw over de schreef gaat zal een groot deel van deze straf voorwaardelijk worden opgelegd onder na te melden bijzondere voorwaarden. Het onvoorwaardelijk deel zal de reeds in verzekering en voorlopige hechtenis ondergane periode van detentie niet overtreffen.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd ziet het hof geen meerwaarde in het opleggen van een taakstraf. Het hof houdt hierbij ook rekening met het tijdsverloop in de onderhavige zaak, hetgeen de verdachte zwaar is gevallen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
135 (honderdvijfendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4];
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd het Huis van de Stad Gouda niet zonder een voorafgaande afspraak zal bezoeken;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde noodzakelijk contact met ambtenaren van de gemeente Gouda enkel zal laten plaatsvinden via rechtsbijstand.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2020.
=========================================================================
[…]