ECLI:NL:GHAMS:2020:634

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
13-752149-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsdetentie en schending van rechten onder het EVRM

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de opgeëiste persoon, die in detentie verblijft in het Detentiecentrum Schiphol. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie door de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam op 31 januari 2020. De opgeëiste persoon heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft de relevante stukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M. Jonk, in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een schending van artikel 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in het kader van de overleveringsdetentie. De schorsing van de overleveringsdetentie is alleen mogelijk zolang er nog geen rechterlijke beslissing is genomen over de overlevering. In dit geval is er al een dergelijke beslissing genomen, waardoor de schorsing niet aan de orde is. Het hof heeft ook opgemerkt dat de gestelde dreigende schending van artikel 6 EVRM onvoldoende onderbouwd is en niet aannemelijk is gemaakt.

De beslissing van het hof is om het beroep tegen de bestreden beslissing af te wijzen, voor zover dit aan het oordeel van het hof onderworpen is. De beschikking is gegeven in raadkamer en de advocaat-generaal heeft deze ter kennis van de opgeëiste persoon gebracht.

Uitspraak

13-752149-19
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[opgeeiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp,
tegen de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2020, voor zover houdende afwijzing van het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2020, waarbij namens de opgeëiste persoon hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon en heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M. Jonk.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beslissing waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de gronden waarop deze berust.
Gelet op artikel 64 OLW is een schorsing van de overleveringsdetentie alleen mogelijk zolang er nog geen rechterlijke beslissing is genomen over het toestaan van de overlevering. In casu is wel sprake van een dergelijke beslissing. De regel dat schorsing enkel mogelijk is indien er nog geen rechterlijke beslissing is genomen, lijdt slechts uitzondering indien zich een exceptioneel geval voordoet, waarbij sprake is van een dreigende schending van de rechten gewaarborgd in artikel 5 EVRM. Het hof is van oordeel dat van een dergelijk geval in casu geen sprake is. De opgeëiste persoon bevindt zich in overleveringsdetentie en derhalve is geen sprake van een verkapte voorlopige hechtenis in de Nederlandse strafzaak, zoals door de raadsman is betoogd.
Door de raadsman is daarnaast aangevoerd dat sprake is van een dreigende schending van artikel 6 EVRM, derde lid, onder b, nu de Nederlandse strafzaak een grondige voorbereiding vereist en een dergelijke voorbereiding niet kan plaatsvinden indien de opgeëiste persoon zich in Duitsland in detentie bevindt. Hoewel een beroep op artikel 6 EVRM in dit geval niet tot een schorsing kan leiden, merkt het hof ten overvloede op dat deze gestelde dreigende schending onvoldoende is onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk is geworden.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
13-752149-19
Deze beschikking is gegeven op 26 februari 2020 in raadkamer van dit hof door
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter,
mrs. M.L. Leenaers en A.E. Kleene-Krom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong en B. Berberoglu als griffiers.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de opgeëiste persoon.
Amsterdam, 26 februari 2020,
de advocaat-generaal