ECLI:NL:GHAMS:2020:634
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Overleveringsdetentie en schending van rechten onder het EVRM
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de opgeëiste persoon, die in detentie verblijft in het Detentiecentrum Schiphol. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie door de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam op 31 januari 2020. De opgeëiste persoon heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft de relevante stukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M. Jonk, in overweging genomen.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een schending van artikel 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in het kader van de overleveringsdetentie. De schorsing van de overleveringsdetentie is alleen mogelijk zolang er nog geen rechterlijke beslissing is genomen over de overlevering. In dit geval is er al een dergelijke beslissing genomen, waardoor de schorsing niet aan de orde is. Het hof heeft ook opgemerkt dat de gestelde dreigende schending van artikel 6 EVRM onvoldoende onderbouwd is en niet aannemelijk is gemaakt.
De beslissing van het hof is om het beroep tegen de bestreden beslissing af te wijzen, voor zover dit aan het oordeel van het hof onderworpen is. De beschikking is gegeven in raadkamer en de advocaat-generaal heeft deze ter kennis van de opgeëiste persoon gebracht.