ECLI:NL:GHAMS:2020:633
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het hoger beroep inzake de verlenging van de voorlopige hechtenis van een verdachte in georganiseerd verband
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1967 en thans verblijvende in het huis van bewaring te Middelburg, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, die op 5 februari 2020 een bevel tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn gevangenhouding had gegeven en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis had afgewezen. Het hof heeft de stukken van de rechtbank en de argumenten van de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, in overweging genomen. Het hof concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte zich bezighoudt met vermogensdelicten in georganiseerd verband. Dit leidt tot de ernstige vrees dat de verdachte, indien hij in vrijheid zou worden gesteld, opnieuw een misdrijf zou plegen waarvoor een gevangenisstraf van zes jaren of meer is voorzien. Het hof heeft daarom het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de belangen van de verdachte niet opwegen tegen de maatschappelijke veiligheid. De beschikking van de rechtbank is bevestigd en het beroep is afgewezen.