ECLI:NL:GHAMS:2020:629
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Opheffing van voorlopige hechtenis wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1991 en thans verblijvende in het huis van bewaring te Nieuwegein, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, die op 5 februari 2020 een bevel tot gevangenhouding had gegeven. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat van de verdachte, mr. B. Yesilgöz, een mondeling schorsingsverzoek ingediend.
Het hof heeft de beschikking waarvan beroep beoordeeld en kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de akte van de griffier van de rechtbank en de verklaringen van de advocaat-generaal en de verdachte. Het hof oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren waren voor de vordering tot inbewaringstelling, maar constateerde ook dat er geen eerdere betrokkenheid van de verdachte bij soortgelijke strafbare feiten was. Hierdoor concludeerde het hof dat er geen gevaar voor recidive aanwezig was.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. F.A. Hartsuiker en de raadsheren mrs. M.L. Leenaers en A.E. Kleene-Krom, in aanwezigheid van de griffiers mr. D. de Jong en B. Berberoglu. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.