ECLI:NL:GHAMS:2020:582

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
200.263.017/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing executoriaal beslag en terugbetaling geldsom

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van CLAG B.V. en FASHION ALIEN B.V. tegen DENNESTAETE B.V. De zaak betreft een verzoek tot opheffing van een executoriaal beslag dat door Dennestaete was gelegd op roerende zaken van appellanten. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam had op 17 juni 2019 het beslag opgeheven, maar de appellanten vorderden in hoger beroep niet alleen opheffing van het beslag, maar ook terugbetaling van een bedrag van € 5.000,- dat zij onder protest aan Dennestaete hadden betaald. Het hof oordeelt dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat het spoedeisend belang bij de oorspronkelijke vordering is komen te vervallen. De appellanten hadden na het vonnis van de voorzieningenrechter een overeenkomst gesloten met Dennestaete, waarbij zij het bedrag van € 5.000,- betaalden in ruil voor de opheffing van het beslag. Het hof concludeert dat de procedure in hoger beroep is gewijzigd van een verzoek tot opheffing van het beslag naar een vordering tot terugbetaling van de geldsom. Het hof stelt vast dat de appellanten geen spoedeisend belang meer hebben bij hun gewijzigde vordering, waardoor zij niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. De proceskosten worden aan de zijde van Dennestaete toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.263.017/01 KG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/666534 / KG ZA 19-527
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 februari 2020
inzake

1.CLAG B.V.,

gevestigd te Amersfoort,
2.
FASHION ALIEN B.V.,
gevestigd te Almere,
3.
[appellante sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.A. Oskamp te Amsterdam,
tegen
DENNESTAETE B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.R. Köhne te Voorburg.
Appellanten worden hierna afzonderlijk Clag, Fashion Alien en [appellante sub 3] genoemd; Clag en Fashion Alien worden gezamenlijk ook Clag c.s. genoemd, terwijl geïntimeerde als Dennestaete wordt aangeduid.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Clag c.s. en [appellante sub 3] , alsmede aanvankelijk [X] (verder: [X] ), zijn bij dagvaarding van 15 juli 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2019, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer in kort geding gewezen tussen [X] , Clag en Fashion Alien als eisers en Dennestaete en [appellante sub 3] als gedaagden.
Op 20 augustus 2019 heeft [X] zich aan de procedure onttrokken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte Clag c.s. en [appellante sub 3] , met producties;
- antwoordakte Dennestaete.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Clag c.s. en [appellante sub 3] hebben geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en Dennestaete zal veroordelen tot terugbetaling van het onder protest betaalde bedrag van € 5.000,00, met beslissing over de proceskosten.
Dennestaete heeft geconcludeerd dat het hof Clag c.s. en [appellante sub 3] niet ontvankelijk zal verklaren althans het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.

2.De feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat de juistheid van die opsomming niet in geschil is, zal ook het hof van die feiten uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak, voor zover thans relevant, om het volgende.
(i) Bij vonnis van 26 maart 2014 heeft de rechtbank Den Haag Dennestaete veroordeeld tot betaling aan [appellante sub 3] van een aantal (in dat vonnis) nader omschreven geldbedragen.
(ii) Bij arrest van 9 februari 2016 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2014 vernietigd en de vorderingen van [appellante sub 3] afgewezen. [appellante sub 3] is tevens veroordeeld tot terugbetaling van alles wat Dennestaete ter uitvoering van dat vonnis (al dan niet door middel van executie) aan haar had voldaan (met wettelijke rente) alsmede veroordeeld in de proceskosten.
(iii) Dennestaete heeft uit hoofde van het arrest van 9 februari 2016 meerdere beslagen ten laste van [appellante sub 3] doen leggen. In het onderhavige geval gaat het met name om het executoriale beslag dat Dennestaete uit dien hoofde ten laste van [appellante sub 3] heeft doen leggen bij exploot van 16 april 2019 op een aantal in dat exploot nader aangeduide roerende zaken niet-registergoederen die zich bevonden in het woonhuis van [appellante sub 3] aan de [adres] (verder: de roerende zaken).
(iv) De openbare verkoop van de roerende zaken zou plaatsvinden op 4 juni 2019 in het woonhuis van [appellante sub 3] , maar heeft geen doorgang gevonden.
3.2.
[X] , Clag en Fashion Alien hebben in eerste aanleg bij wijze van voorlopige voorziening gevorderd, kort gezegd, het door Dennestaete op 16 april 2019 gelegde executoriale beslag op de roerende zaken op te heffen althans Dennestaete te veroordelen om dat beslag op te heffen althans de roerende zaken af te geven aan [X] , Clag en Fashion Alien, in alle gevallen met verbod aan Dennestaete – op straffe van verbeurte van een dwangsom – om de roerende zaken te executeren of daarop nogmaals beslag te leggen, met beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten. Dennestaete heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep, kort gezegd, het op 16 april 2019 ten laste van [appellante sub 3] gelegde executoriale beslag ten aanzien van een aantal van de roerende zaken opgeheven, Dennestaete verboden – op straffe van verbeurte van een dwangsom – om die zaken te executeren of daarop nogmaals beslag te leggen ten laste van [appellante sub 3] , de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komen Clag c.s. en [appellante sub 3] in hoger beroep met een zestal grieven op.
3.4.
Het hof stelt voorop dat hoger beroep in beginsel wordt ingesteld door een van de procespartijen in de eerste instantie en tegen degene die in eerste aanleg de processuele wederpartij was, zodat hoger beroep tegen een medegedaagde niet is toegelaten (vgl. HR 21 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0519). [appellante sub 3] , die in eerste aanleg medegedaagde van Dennestaete was, heeft in het onderhavige geval hoger beroep ingesteld tegen Dennestaete, wat dus niet is toegelaten, zodat zij op die grond niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep.
3.5.
Vaststaat dat Clag c.s. en [X] enerzijds en Dennestaete anderzijds na het vonnis waarvan beroep en vóór het uitbrengen van de appeldagvaarding zijn overeengekomen dat eerstgenoemden aan laatstgenoemden een bedrag van € 5.000,00 betalen, waarna Dennestaete het beslag op de roerende zaken voor zover dit niet door de voorzieningenrechter bij het vonnis waarvan beroep is opgeheven, zal opheffen en tot en met augustus 2019 geen nieuwe beslagen zal leggen op inboedel in de woning aan de [adres] . Vaststaat eveneens dat partijen bij de overeenkomst uitvoering hebben gegeven aan die overeenkomst. Vaststaat ten slotte dat Clag c.s. in hoger beroep geen opheffing meer vorderen van het door Dennestaete op 16 april 2019 gelegde executoriale beslag op de roerende zaken, maar veroordeling van Dennestaete “tot terugbetaling van het onder protest betaalde bedrag van € 5.000.”
3.6.
Het hof constateert dat de procedure daarmee in hoger beroep is gewijzigd van een procedure tot opheffing van een executoriaal beslag op roerende zaken niet-registergoederen in een procedure strekkende tot veroordeling tot betaling van een geldsom. Dennestaete heeft in hoger beroep primair gesteld dat daarmee het spoedeisend belang dat Clag c.s. bij hun oorspronkelijke vordering hadden, is weggevallen, en een spoedeisend belang van hen bij hun in hoger beroep gewijzigde vordering ontbreekt. Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
3.7.
Voorop dient te worden gesteld dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Het hof ziet aanleiding allereerst te onderzoeken of in het onderhavige geval voldoende spoedeisend belang bij de in hoger beroep gevraagde voorziening bestaat. Wat het spoedeisend belang betreft dat Clag c.s. voor toewijzing van hun vordering moeten hebben, geldt dat het hof Clag c.s. niet kan volgen in hun betoog (akte in hoger beroep onder 9) dat een spoedeisend belang door de wetgever is verondersteld en evenmin behoeft te worden aangetoond. Voor zover zij subsidiair betogen (akte in hoger beroep onder 10) dat de spoedeisendheid hierin is gelegen dat Clag c.s. kunnen voorkomen dat Dennestaete wederom beslag kan leggen op roerende zaken in de woning van [appellante sub 3] die aan Clag c.s. toebehoren, faalt hun betoog eveneens, reeds omdat moeilijk voorstelbaar is dat, en hoe, een veroordeling van Dennestaete tot (terug)betaling van een bedrag van € 5.000,00 Dennestaete ervan kan weerhouden om wederom beslag te leggen op roerende zaken die zich in de woning van [appellante sub 3] bevinden. De conclusie is derhalve dat Clag en Fashion Alien geen spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun vordering, zodat zij op die grond niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep.
3.8.
De slotsom luidt dat niet alleen [appellante sub 3] , maar ook – zij het op een andere grond – Clag en Fashion Alien, niet ontvankelijk zullen worden verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep en Clag c.s. en [appellante sub 3] als de in het ongelijk gestelde partij zullen worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart Clag c.s. en [appellante sub 3] niet ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt Clag c.s. en [appellante sub 3] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dennestaete gevallen, op € 741,00 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, C. Uriot en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.