ECLI:NL:GHAMS:2020:570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
200.235.299/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verplichtingen van een opdrachtgever in een overeenkomst van opdracht en de omvang van schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en Fokker Aircraft Services B.V. en Fokker Services B.V. over de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst van opdracht. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vorderingen tot schadevergoeding werden afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat Fokker c.s. niet tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, omdat er geen werk voor [appellant] beschikbaar was. Het hof heeft de feiten en de overeenkomst van opdracht opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat Fokker c.s. wel degelijk tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen door [appellant] niet in te schakelen voor werkzaamheden aan een Airbus-toestel, terwijl dit wel had moeten gebeuren. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst de vordering van [appellant] tot schadevergoeding toe, waarbij het bedrag van € 18.480,-- exclusief btw wordt vastgesteld. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 25 februari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.235.299/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/590110/HA ZA 15-617
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 februari 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat mr. K.E. Beerlage te Leiden,
tegen

1.FOKKER AIRCRAFT SERVICES B.V.

en
2. FOKKER SERVICES B.V.,
beide gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. E.H. de Joode te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna [appellant] , Fokker en Fokker Services genoemd. Geïntimeerden in principaal appel, appellanten in incidenteel appel, worden gezamenlijk ook aangeduid als Fokker c.s.
1.2
[appellant] is bij dagvaarding van 22 februari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en Fokker c.s. als gedaagden (hierna het eindvonnis).
1.3
[appellant] heeft drie grieven tegen het eindvonnis en tegen een op 12 juli 2017 uitgesproken tussenvonnis aangevoerd, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd genoemde vonnissen te vernietigen en zijn vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Fokker c.s. in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.4
Fokker c.s. hebben bij memorie van antwoord de grieven van [appellant] bestreden, hunnerzijds in incidenteel appel vijf grieven aangevoerd tegen de in deze zaak op 20 juli 2016 en 12 juli 2017 uitgesproken tussenvonnissen en tegen het eindvonnis, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd genoemde vonnissen te vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - [appellant] zijn vorderingen alsnog te ontzeggen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.5
[appellant] heeft vervolgens een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen en geconcludeerd tot verwerping van dat appel.
1.6
Partijen hebben de zaak op 22 februari 2019 doen bepleiten door hun genoemde advocaten, die zich daarbij hebben bediend van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Beide partijen is bij die gelegenheid akte verleend van het in het geding brengen van nog een aantal producties (74 tot en met 81 door [appellant] en 26 tot en met 28 door Fokker c.s.). Partijen hebben voorts vragen van het hof beantwoord.
1.7
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 20 juli 2016 onder 2 (2.1 tot en met 2.18) een aantal feiten vermeld, die zij bij haar beslissing tot uitgangspunt heeft genomen. Grief I in principaal appel klaagt erover dat de rechtbank heeft verzuimd om alle feitelijke omstandigheden, die relevant zijn bij de beoordeling van het beroep Van Fokker c.s. op voordeelstoerekening, vast te stellen. Deze grief faalt reeds omdat de rechtbank alleen die feiten behoefde vast te stellen die zij voor haar beoordeling van belang achtte. Het hof zal - zo nodig - hierna op de door [appellant] in zijn toelichting op grief I vermelde feiten ingaan. Partijen hebben omtrent de wel door de rechtbank vastgestelde feiten geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.2
Op 5 april 2012 hebben Fokker en [appellant] , handelende onder de naam Airborne Aircraft Maintenance, een overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst) gesloten. De overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Overwegende:
Dat Opdrachtgever een project is gestart waarbij Airbus vliegtuigen worden gechecked op corrosie aan de vleugels en waar nodig gerepareerd;
Dat Opdrachtgever behoefte heeft aan hoog gekwalificeerde plaatwerkers (…)
Dat Opdrachtnemer een bedrijf is dat plaatwerkreparaties uitvoert voor verschillende derden en bereid is middels haar expertise plaatwerkreparaties tevens voor Opdrachtgever uit te voeren. (…)
Beide partijen wensen om hun mondelinge overeenkomst met betrekking tot de voorwaarden en condities te formaliseren en doen dat door het vastleggen daarvan in deze overeenkomst.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Opdrachtgever verleent aan Opdrachtnemer opdracht tot het verrichten van plaatwerkreparaties en aanverwante werkzaamheden op de locatie van Opdrachtgever.
Opdrachtnemer verplicht zich jegens Opdrachtgever voor de duur van deze overeenkomst plaatwerkreparaties uit te voeren op alle Airbus vliegtuigen en desgevraagd op andere type vliegtuigen op locatie van Opdrachtgever.
(…)
Opdrachtnemer verklaart hierbij ten behoeve van Opdrachtgever dat hij gedurende de looptijd van deze overeenkomst, ook andere diensten ten behoeve van derden verricht en dat dit ook mogelijk moet zijn, echter alleen na toestemming van Opdrachtgever en in goed onderling overleg tussen beide partijen.
Indien de situatie zich voordoet dat de hoeveelheid uit te voeren werkzaamheden dusdanig is, dat de behoefte aan levering van diensten door Opdrachtnemer niet noodzakelijk is, is Opdrachtgever gerechtigd om deze overeenkomst tijdelijk te onderbreken en Opdrachtnemer hiervan 2 weken alvorens deze situatie zich zal voor doen, schriftelijk en/of mondeling hiervan in kennis te stellen.
Opdrachtgever verklaart er redelijkerwijs alles aan te zullen doen om deze tijdelijke onderbreking qua tijdsduur zo kort mogelijk te houden.
Alleen dan indien blijkt dat door onvoorziene omstandigheden het project “Airbus” geen doorgang meer kan vinden en aantoonbaar kan worden gemaakt dat er ook op andere type vliegtuigen de hoeveelheid uit te voeren werkzaamheden dusdanig is waardoor redelijkerwijs geen gebruik meer gemaakt kan worden van diensten geleverd door opdrachtnemer, wordt opdrachtgever gevrijwaard van enig soort claim of vergoeding van welke aard dan ook.
Tijdsduur van de overeenkomst
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van 4 jaar met ingangsdatum 5 April 2012
Werktijden en plaats van uitvoering
De tijdstippen waarop en de plaats waar de werkzaamheden door Opdrachtnemer zullen worden uitgevoerd, zullen in onderling overleg tussen beide partijen plaatsvinden.
Gelet op de omstandigheden van deze opdracht gaan beide partijen er van uit dat Opdrachtnemer zal gaan werken in een 2-ploegen dienst op werkdagen van maandag t/m vrijdag en/of een nader te bepalen flexibel werkschema conform de eisen van Opdrachtgever.
(…)
3.1.3
Uit in zoverre niet bestreden door [appellant] in het geding gebrachte overzichten volgt dat [appellant] in 2011 over de weken 44 t/m 52 in het totaal 369,5 uren werkzaamheden voor Fokker heeft verricht, in 2012 in het totaal 1.796,5 uren en in 2013 over de weken 1 t/m 10 in het totaal 291 uren.
3.1.4
Op 7 maart 2013 heeft [A] , medewerker van Fokker Services, aan [appellant] voor zover hier van belang het volgende geschreven:
“Hallo [appellant] ,
Zoals vanochtend besproken moeten wij verder afschalen van inleners voor onze projecten. Bij deze de schriftelijke bevestiging dat wij vanaf eind week 11 geen gebruik meer maken van jouw diensten. Mochten wij weer gebruik willen maken van jouw diensten dan neemt het Resource Management contact met jou op.
Bedankt voor je inzet. (…)”
3.1.5
Vervolgens is er tussen [appellant] en Fokker c.s. uitvoerig gecorrespondeerd over de vraag of [appellant] aanspraak kon maken op opdrachten tot het verrichten van werkzaamheden. [appellant] heeft na 7 maart 2013 geen opdrachten meer gekregen om werkzaamheden voor Fokker te verrichten.
3.1.6
Bij brief van 3 april 2014 heeft [appellant] de overeenkomst van opdracht met terugwerkende kracht tot 8 maart 2013 ontbonden en aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
3.2
[appellant] vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen per 8 maart 2013 is ontbonden en hoofdelijke veroordeling van Fokker c.s. tot betaling van een bedrag van € 272.000,-- ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Hij stelde ter onderbouwing van zijn vordering dat Fokker c.s. tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht omdat zij hem na 10 maart 2013 (einde week 11) geen werkzaamheden meer hebben laten verrichten.
3.3
Fokker c.s. hebben verweer gevoerd. Hun meest verstrekkende verweer hield in dat de rechtbank niet bevoegd was omdat partijen zijn overeengekomen dat een andere (nader te bepalen) rechter bevoegd zou zijn van geschillen uit de overeenkomst van opdracht kennis te nemen. Fokker c.s. hebben bij wege van incidentele vordering gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren. Deze vordering is bij een op 27 januari 2016 uitgesproken tussenvonnis afgewezen. Hiertegen richten zich de grieven van Fokker c.s. niet. Ook het hof gaat er daarom van uit dat de rechtbank bevoegd was tot kennisneming van de vorderingen van [appellant] en dus in hoger beroep dit hof.
3.4
Fokker c.s. hebben ook in appel niet betwist dat Fokker Services op 4 maart 2013 een zogenoemde artikel 2:403 BW-verklaring hebben afgegeven, waarbij zij zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de uit rechtshandelingen voortvloeiende schulden van Fokker. Het hof zal daarom evenals de rechtbank (in overweging 4.2 van het tussenvonnis van 20 juli 2016) van die hoofdelijkheid uitgaan.
3.5
Fokker c.s. hebben verder in eerste aanleg ten verwere aangevoerd - sterk verkort weergegeven - dat op haar niet de verplichting rustte om [appellant] in te zetten op andere werkzaamheden dan complexe plaatwerkzaamheden aan Airbus-toestellen en dat zij aan die (laatstbedoelde) verplichting heeft voldaan. Bovendien was zij op grond van de overeenkomst van iedere schadevergoedingsclaim gevrijwaard.
3.6
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 20 juli 2016 overwogen dat de overeenkomst van opdracht – op grond van de letterlijke tekst daarvan - zo moet worden uitgelegd dat Fokker in beginsel gehouden was aan [appellant] opdracht te geven plaatwerkzaamheden te verrichten zowel aan Airbus-toestellen als aan andere vliegtuigen. [appellant] , die tussen november 2011 en eind 2012 gemiddeld 35 uur per week bij Fokker werkzaam is geweest, mocht er daarom redelijkerwijs van uitgaan dat hij op dezelfde wijze ingeschakeld zou blijven worden, tenzij de beschikbare hoeveelheid werk dusdanig gering was dat zijn inzet niet langer noodzakelijk zou zijn. Op grond van de door [appellant] geschetste gang van zaken heeft de rechtbank vervolgens vastgesteld dat de situatie dat Fokker [appellant] niet meer nodig had, zich niet heeft voorgedaan. Fokker is daarom toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de overeenkomst van opdracht. De rechtbank heeft Fokker c.s. vervolgens opgedragen te bewijzen dat zij over de periode 7 maart 2013 tot 5 april 2016 minder dan 1.706,5 uren per jaar (gemiddeld 34,5 uur per week) externe krachten voor plaatwerkzaamheden en aanverwante werkzaamheden heeft ingeschakeld. Nadat nadere stukken in het geding waren gebracht en getuigen waren gehoord, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 12 juli 2017 overwogen dat Fokker c.s. niet in de hun gegeven bewijsopdracht waren geslaagd en dat dat betekende dat de vordering van [appellant] in beginsel voor toewijzing gereed lag. De rechtbank heeft vervolgens - naar aanleiding van het beroep van Fokker c.s. op voordeelstoerekening - overwogen dat op het gevorderde bedrag de inkomsten die [appellant] in de periode 7 maart 2013 tot 5 april 2013 heeft genoten ter zake van werkzaamheden voor andere opdrachtgevers, in mindering moesten worden gebracht. De rechtbank heeft [appellant] daarom in de gelegenheid gesteld zich bij akte over die inkomsten uit te laten. Bij het eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen omdat zijn inkomsten uit werkzaamheden voor derden in de relevante periode hoger zijn geweest dan de door hem gestelde inkomensschade wegens gemiste opdrachten. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd. Tegen deze beslissingen en de gronden waarop zij berusten, richten zich de grieven in principaal en incidenteel appel.
3.7
Het hof ziet aanleiding eerst het incidenteel appel te behandelen omdat dat de meest vergaande strekking heeft. Grief I in incidenteel appel klaagt erover dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de uitleg van de overeenkomst van opdracht. Grief II in incidenteel appel strekt ten betoge dat de rechtbank, die onjuiste maatstaf hanterende, in het tussenvonnis van 20 juli 2016 ten onrechte heeft geoordeeld dat op Fokker de verplichting rustte om [appellant] opdracht te geven tot het verrichten van alle plaatwerk en aanverwante werkzaamheden aan zowel Airbus-vliegtuigen als aan andere typen vliegtuigen en met grief III in incidenteel appel betwisten Fokker c.s. dat zij jegens [appellant] tekortgeschoten zijn en daarom in beginsel schadeplichtig zijn. Indien, zoals in het onderhavige geval, geen van de haaks op elkaar staande interpretaties van partijen van hetgeen zij zijn overeengekomen aanstonds aannemelijk is, mag de overeenkomst, zo betogen Fokker c.s. niet taalkundig worden uitgelegd maar dient uitleg plaats te vinden aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Het initiatief tot het aangaan van de overeenkomst van opdracht is niet uitgegaan van Fokker maar van [appellant] , die de tekst van die overeenkomst ook heeft opgesteld. Fokker beoogde met de overeenkomst niet meer dan het vastleggen van de condities waarop zij op flexibele basis gebruik kon blijven maken van de arbeid van [appellant] , een hooggekwalificeerde plaatwerker met bijzondere expertise voor het verrichten van plaatwerkzaamheden in het kader van het in 2012 door Fokker opgestarte project Airbus. De vleugels van Airbus-toestellen van de typen A318, A219, A320 en A321 bleken ten gevolge van constructiefouten ernstig aangetast. Voor het definitief verhelpen van de “wingcorrosie”, die voor het eerst in 2009 was geconstateerd, had Airbus een methode ontwikkeld, de “termination action”, waarbij de vleugel moest worden gedemonteerd. Daarbij moest veel ingewikkeld en gespecialiseerd plaatwerk worden verricht. In de perioden van 17 maart 2011 tot en met 10 juli 2011 en 27 december 2011 tot en met 29 juni 2012 waren door Fokker bij de eerste twee Airbus-vliegtuigen reparaties verricht volgens die “termination action”- methode. Bij die opdrachten had Fokker voor het eerst gebruik gemaakt van de diensten van [appellant] omdat zij zelf over onvoldoende plaatwerkcapaciteit op het niveau van [appellant] beschikte. Omdat zij niet iedere keer wilde hoeven onderhandelen over de voorwaarden waarop [appellant] de desbetreffende werkzaamheden zou verrichten, is Fokker ingegaan op het initiatief van [appellant] de overeenkomst van opdracht te sluiten. Die overeenkomst is dus aangegaan voor de plaatwerkzaamheden in het kader van vleugelreparaties aan Airbus-toestellen volgens de “termination action”-methode. Het was zeker niet de bedoeling van partijen dat [appellant] min of meer permanent voor Fokker zou werken. Het aantal vliegtuigen dat na het tot stand komen van de overeenkomst van opdracht werd aangeboden voor reparatie volgens de “termination action”-methode, is erg tegengevallen, om welke reden [appellant] , die toen al een aantal maanden andere werkzaamheden had uitgevoerd, in maart 2013 is medegedeeld dat van zijn diensten geen gebruik meer gemaakt zou worden, aldus steeds Fokker c.s.
3.8
[appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank terecht de Haviltex-formule tot uitgangspunt heeft genomen bij de uitleg van de overeenkomst van opdracht en die ook juist heeft toegepast. Uit niets blijkt dat er een andere dan een taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. In de overeenkomst is bepaald dat deze zowel betrekking heeft op werkzaamheden aan Airbus-vliegtuigen als op andere typen vliegtuigen en ook de aard van de werkzaamheden is expliciet genoemd. Plaatwerkreparaties en aanverwante werkzaamheden, waaronder de vele andersoortige werkzaamheden die [appellant] voor Fokker c.s. tussen april 2012 en maart 2013 heeft verricht, moeten in de overeenkomst worden begrepen. Partijen zijn niet overeengekomen dat [appellant] uitsluitend zou worden ingezet voor het verrichten van reparaties aan vleugels van Airbus-toestellen volgens de “termination action”-methode. Hij is tot 10 maart 2013 ook regelmatig ingezet voor werkzaamheden aan andere toestellen. Het hof overweegt als volgt.
3.9
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Anders dan [appellant] betoogt, kan de onderhavige overeenkomst van opdracht niet worden uitgelegd zonder betekenis toe te kennen aan de considerans van die overeenkomst. In die considerans wordt expliciet vermeld dat de overeenkomst wordt aangegaan in het kader van een project van Fokker “
waarbij Airbus vliegtuigen worden gechecked op corrosie aan de vleugels en waar nodig (worden) gerepareerd” en dat Fokker “
behoefte heeft aan hoog gekwalificeerde plaatwerkers”. [appellant] mocht er op grond van die zinnen in de considerans gelezen in samenhang met de bepaling in de overeenkomst “
opdrachtnemer verplicht zich jegens Opdrachtgever voor de duur van deze overeenkomst plaatwerkreparaties uit te voeren op alle Airbus vliegtuigen” derhalve niet van uitgaan dat hij (ook) voor andere werkzaamheden zou worden ingeschakeld dan gespecialiseerde plaatwerkzaamheden in het kader van het repareren van Airbus-vleugels volgens de “termination action”-methode. Fokker c.s. hebben onweersproken gesteld dat er nog een andere reparatie-methode voor die vleugels was, te weten “non-destructive testing”, die toegepast kon worden in het geval van niet zeer ernstige schade aan de vleugels, maar dat [appellant] bij die methode niet inzetbaar was omdat daarbij geen plaatwerkzaamheden werden verricht. Dat de overeenkomst in beginsel niet op andere dan de hiervoor bedoelde werkzaamheden zag, strookt ook met het feit dat overeengekomen is dat [appellant] “
desgevraagd” ook “
op andere type vliegtuigen op locatie Opdrachtgever” plaatwerkreparaties zou uitvoeren. Dat het, anders dan [appellant] betoogt, niet de bedoeling van partijen was dat Fokker [appellant] vrijwel permanent werkzaamheden zou laten verrichten, volgt ook uit het feit dat in de overeenkomst uitdrukkelijk is voorzien in de omstandigheid dat Fokker gedurende de looptijd van de overeenkomst geen werk voor [appellant] (meer) zou hebben, in welk geval Fokker gerechtigd zou zijn “
deze overeenkomst tijdelijk te onderbreken”, waarbij er op Fokker slechts een inspanningsverplichting (“
verklaart er redelijkerwijs alles aan te zullen doen”)rustte om de onderbrekingen zo kort mogelijk te laten zijn. Daarbij komt dat eveneens uitdrukkelijk is overeengekomen dat [appellant] gerechtigd was “
diensten ten behoeve van derden”te verrichten, hetgeen er niet op duidt dat partijen de bedoeling hadden dat [appellant] vrijwel uitsluitend voor Fokker werkzaam zou zijn. Het vorenoverwogene wordt, anders dan [appellant] nog heeft betoogd, niet anders door de in de overeenkomst opgenomen zin
“Alleen dan indien blijkt dat door onvoorziene omstandigheden het project “Airbus” geen doorgang meer kan vinden en aantoonbaar kan worden gemaakt dat er ook op andere type vliegtuigen de hoeveelheid uit te voeren werkzaamheden dusdanig is waardoor redelijkerwijs geen gebruik meer gemaakt kan worden van diensten geleverd door opdrachtnemer, wordt opdrachtgever gevrijwaard van enig soort claim of vergoeding van welke aard ook.”Deze zin in de door [appellant] , die niet juridisch is geschoold, opgestelde overeenkomst van opdracht kan niet zo worden uitgelegd dat daaruit een verplichting voor Fokker voortvloeide [appellant] (steeds) een minimale hoeveelheid werk te verschaffen. De omstandigheid dat [appellant] in de periode tussen de aanvang van de overeenkomst en 7 maart 2013 veel door Fokker is ingeschakeld en ook andere werkzaamheden heeft verricht dan plaatwerkzaamheden aan vleugels van Airbus-toestellen, brengt ook niet mee dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd als [appellant] betoogt. Niet in geschil is dat beide partijen bij het aangaan van de overeenkomst verwachtten dat er aanzienlijk meer Airbus-vliegtuigen met corrosieproblemen aan de vleugels ter reparatie volgens de “termination action”-methode aan Fokker zouden worden aangeboden dan feitelijk het geval bleek te zijn. Anders dan de rechtbank, is het hof op grond van het vooroverwogene van oordeel dat de overeenkomst van opdracht zo moet worden uitgelegd dat op Fokker de verplichting rustte [appellant] in te schakelen indien er plaatwerkzaamheden moesten worden verricht in het kader van herstel aan vliegtuigvleugels van Airbus-toestellen volgens de “termination action”-methode, maar dat zij [appellant] niet behoefde in te schakelen indien en zolang de desbetreffende werkzaamheden niet voorhanden waren.
3.1
[appellant] heeft niet betwist dat hij al enige tijd geen werkzaamheden meer had verricht in het kader van de “termination action”-methode en dat er geen uitzicht bestond op een nieuwe reparatieopdracht volgens die methode, toen de hiervoor onder 3.1.4 geciteerde brief van Fokker Services van 7 maart 2013 hem bereikte. Uit het vooroverwogene volgt dat die brief niet leidde tot een tekortkoming aan de zijde van Fokker c.s. Fokker was immers gerechtigd [appellant] niet langer in te schakelen als de desbetreffende werkzaamheden niet voorhanden waren. Deze situatie deed zich voor.
3.11
Fokker was op grond van de overeenkomst van opdracht echter wel verplicht [appellant] in te schakelen zodra die werkzaamheden er wel weer zouden zijn. Uit de stellingen van partijen volgt dat Fokker tussen 7 maart 2013 en 5 april 2016 (op welke datum de overeenkomst tussen [appellant] en Fokker eindigde) nog één opdracht heeft gekregen voor de reparatie van één Airbus-toestel volgens de “termination action”-methode en dat het desbetreffende vliegtuig (A319-3171 AC van Sky Chili) van maandag 20 januari 2014 tot en met dinsdag 18 maart 2014 (8 weken en 2 dagen) ter reparatie bij Fokker is geweest. Fokker heeft, anders dan zij op grond van de toen nog lopende overeenkomst tussen partijen verplicht was, [appellant] niet ingeschakeld bij die reparatie, hetgeen op dit punt een tekortkoming harerzijds oplevert en Fokker schadeplichtig maakt. Die schade is in beginsel gelijk aan de vergoeding die [appellant] voor de desbetreffende werkzaamheden had kunnen vorderen als hij deze had verricht. Het hof gaat bij het berekenen van de schade er van uit dat [appellant] in de genoemde periode op alle werkdagen gewerkt zou hebben - in de overeenkomst van opdracht is voorzien dat [appellant] van maandag tot en met vrijdag zou werken tegen een uurtarief van € 45,-- per uur en twee reisuren van € 40,-- per werkdag (alles exclusief btw) -, derhalve 42 dagen van 8 uur in het totaal. Hij zou dan aanspraak hebben kunnen maken op 42 x 8 x € 45,-- en 42 x 2 x € 40,--, derhalve op € 18.480,-- exclusief btw. Zijn vordering is dus tot dit bedrag toewijsbaar.
3.12
In [appellant] licht van het bovenstaande is niet aannemelijk dat [appellant] in de periode 7 maart 2013 tot 5 april 2016 minder inkomsten uit werkzaamheden voor derden zou hebben genoten indien hij van 20 januari 2014 tot en met 18 maart 2014 niet beschikbaar zou zijn geweest voor werkzaamheden voor derden. Reeds daarom ziet het hof geen aanleiding over te gaan tot voordeelstoerekening zoals door Fokker verlangd. Op hetgeen partijen in hun processtukken in appel hebben aangevoerd omtrent de (on)mogelijkheid daarvan, behoeft niet te worden ingegaan.
3.13
De conclusie is dat grieven I en II in incidenteel appel slagen en grief III in incidenteel appel gedeeltelijk slaagt. Bij deze stand van zaken behoeven de overige grieven in incidenteel appel en de grieven in principaal appel geen bespreking. De bestreden tussenvonnissen en het eindvonnis zullen worden vernietigd en de vordering van [appellant] zal worden toegewezen tot genoemd bedrag. Omdat beide partijen op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, zowel van het geding in eerste aanleg als van de procedure in principaal en in incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen op 20 juli 2016, 12 juli 2017 en 22 november 2017 uitgesproken vonnissen en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Fokker c.s. om aan [appellant] te betalen € 18.480,-- exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf 22 juni 2015 tot aan de voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt, zowel in eerste aanleg als in principaal en incidenteel appel;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, R.J.F. Thiessen en W.H.F.M. Cortenraad en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.