ECLI:NL:GHAMS:2020:558
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 april 2019. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de exploitatie van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 52.706,00 aan de Staat zou betalen, maar deze vordering werd in eerste aanleg verlaagd naar € 8.040,00. De rechtbank Noord-Holland had de betrokkene veroordeeld voor het exploiteren van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit, en had hem de verplichting opgelegd tot betaling van € 43.981,60 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 februari 2020 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene opnieuw schuldig is aan het exploiteren van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit, maar heeft hem vrijgesproken van het medeplegen van deze feiten.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, wat betekent dat de eerdere veroordeling en de opgelegde betalingsverplichting aan de Staat in stand blijven. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 20 februari 2020.