ECLI:NL:GHAMS:2020:529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
23-003189-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met betrekking tot de psychische problematiek van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling, gepleegd op 13 mei 2017 te IJmuiden. De tenlastelegging omvatte het slaan en schoppen van het slachtoffer, met de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks de heftige wijze van handelen, geen ernstige schending van de lichamelijke integriteit heeft veroorzaakt, aangezien het letsel beperkt bleef tot een lichte hersenschudding en oppervlakkige snijwonden. Hierdoor was het taakstrafverbod niet van toepassing.

De verdachte heeft een geschiedenis van psychische problemen, waaronder ADHD en depressie, en was ten tijde van het delict onder invloed van antidepressiva en alcohol. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend zou zijn. In plaats daarvan werd een taakstraf van 200 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.170,54, bestaande uit € 420,54 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. Het hof heeft de wettelijke rente vanaf de datum van het delict toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003189-17
datum uitspraak: 21 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-105482-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 13 mei 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meermalen
- in/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt en/of
- op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of
- op/tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of
- op/tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 mei 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door hem een of meermalen
- in/tegen het gezicht te slaan/stompen en/of
- op/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of
- op/tegen het lichaam te trappen/schoppen en/of
- op/tegen het hoofd te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen
- in het gezicht heeft gestompt en
- tegen het hoofd heeft gestompt en
- tegen het lichaam heeft geschopt en
- tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht de feiten wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het primair bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Nu de verdachte de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering

Bewijsmiddelen

De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2020.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2017097613-1 van 15 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 1-3).
Een letselverklaring van 30 mei 2017, opgemaakt door [naam], huisarts, betreffende aangever [benadeelde], met bijlage brief Spoedeisende Hulp RKZ (doorgenummerde pagina’s 5-9).
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017097613-8 van 7 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 24-25).
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL100-2017097613-3 van 13 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 33-34).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft bovendien bijzondere voorwaarden opgelegd, inhoudende een meldplicht en een behandelplicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor primair het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het taakstrafverbod, zoals neergelegd in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, van toepassing is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een ernstige schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof overweegt als volgt.
De beperking oplegging taakstraf van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is van kracht voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 6 jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
In de Memorie van Toelichting staat op dat punt – voor zover in deze relevant en zakelijk weergegeven – het navolgende vermeld. Bij lichamelijk letsel is altijd sprake van een inbreuk op de lichamelijke integriteit. In de gevallen waarin het misdrijf beperkt lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, is geen sprake van een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit dat daarom het opleggen van een taakstraf is uitgesloten.
Uitgangspunt is dan ook dat aan de feitenrechter grote beoordelingsvrijheid toekomt in hoeverre er sprake is van een dergelijk ernstige inbreuk.
Het hof stelt vast dat ondanks de zeer heftige wijze waarop de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt en geschopt, het letsel ten gevolge daarvan (gelukkig) beperkt is gebleven. Uit de letselverklaring blijkt dat er sprake was van een (lichte) hersenschudding en oppervlakkige snijverwondingen aan beide oren. Het hof oordeelt dat gelet op deze omstandigheid de beperking tot oplegging van een taakstraf (ook wel geduid als het taakstrafverbod) in deze zaak niet van toepassing is.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte drong bij een pinautomaat voor. Het slachtoffer heeft de verdachte op dit gedrag aangesproken. De verdachte is onmiddellijk overgegaan tot agressief gedrag en heeft het slachtoffer met kracht tegen het hoofd en in het gezicht geschopt en gestompt. In een schriftelijke verklaring heeft het slachtoffer verwoord dat hij nog steeds kampt met psychische klachten; hij leeft als een kluizenaar en zit nu in de bijstand. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook maakt agressief gedrag zoals vertoond door de verdachte in de regel grote indruk op omstanders die hierbij aanwezig zijn. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid niet alleen bij het slachtoffer maar ook bij degenen die hiervan getuige zijn geweest.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2020 is hij eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld.
Uit de opgemaakte reclasseringsadviezen van Fivoor van 7 maart 2019 en 31 januari 2020 blijkt dat de verdachte is gediagnosticeerd met ADHD, depressie, problemen met impulsregulatie en drugsgerelateerde psychoses. Sinds de psychose(s) heeft de verdachte last van paniekaanvallen. Hij kreeg antidepressiva voorgeschreven. Ten tijde van het ten laste gelegde feit (13 mei 2017) gebruikte de verdachte antidepressiva in combinatie met alcohol.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de verdachte en de raadsman inzicht gegeven in de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte is sinds januari 2019 vrijwillig opgenomen binnen de Parnassia gesloten kliniek dubbele diagnose te Castricum. Uit een tweetal brieven van deze kliniek (respectievelijk 24 mei en 31 oktober 2019) blijkt dat de verdachte in een langdurig, intensief klinisch behandeltraject zit. Er is een succesvolle psychologische behandeling gestart. Het herstel lijkt debet aan de veilige omgeving en ingezette 24-uurs zorg/behandeling. Het vervolg van de behandeling richt zich op het vinden van een passende vervolgbehandeling, met gespecialiseerde psychiatrische behandeling en begeleiding. Er is een beschermd wonen indicatie. Dit is nodig om de verdachte gefaseerd en veilig over te kunnen plaatsen.
De verdachte maakt in de behandeling een zeer gemotiveerde en coöperatieve indruk.
Op zitting heeft de verdachte deze indruk bevestigd.
Gelet op het voorgaande acht het hof het niet passend en geboden de verdachte een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Het hof slaat daarbij in het bijzonder acht op de psychische problematiek van de verdachte zoals die blijkt uit de reclasseringsadviezen en het feit dat een beschermde woonvorm geïndiceerd is als inbedding om te voorkomen dat de verdachte een terugval in middelen krijgt. Teneinde de positieve wending die de verdachte zijn leven heeft gegeven niet te doorkruisen en incidenten als de onderhavige in de toekomst te voorkomen, acht het hof alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.620,54, bestaande uit € 470,54 aan materiële schade en € 1.150,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.220,54. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Voor wat betreft de gestelde materiële schade overweegt het hof het volgende.
Het slachtoffer heeft vergoeding van de reparatiekosten van zijn jas gevorderd. Het hof oordeelt dat het gevorderde bedrag niet onredelijk is, nu het hof het aannemelijk acht dat het slachtoffer rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De verdachte is, naast de vergoeding van de verzekeringskosten, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het slachtoffer heeft ook vergoeding van een zonnebril gevorderd die is kwijtgeraakt. Het hof oordeelt dat dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd is zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet kan worden ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er ook immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich, naar maatstaven van billijkheid, voor toewijzing tot een bedrag van € 750,00. Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering voor zover dit het immateriële deel betreft, niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.170,54 (duizend honderdzeventig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 420,54 (vierhonderdtwintig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.170,54 (duizend honderdzeventig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 420,54 (vierhonderdtwintig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 23 (drieëntwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen en mr. T.M.A.D. de Lanoy, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2020.
Mr. M.J. Dubelaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]