In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling, gepleegd op 13 mei 2017 te IJmuiden. De tenlastelegging omvatte het slaan en schoppen van het slachtoffer, met de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks de heftige wijze van handelen, geen ernstige schending van de lichamelijke integriteit heeft veroorzaakt, aangezien het letsel beperkt bleef tot een lichte hersenschudding en oppervlakkige snijwonden. Hierdoor was het taakstrafverbod niet van toepassing.
De verdachte heeft een geschiedenis van psychische problemen, waaronder ADHD en depressie, en was ten tijde van het delict onder invloed van antidepressiva en alcohol. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend zou zijn. In plaats daarvan werd een taakstraf van 200 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.
Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.170,54, bestaande uit € 420,54 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. Het hof heeft de wettelijke rente vanaf de datum van het delict toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.