Voor de (onder 4.1 sub (iii) bedoelde) levering door [naam] aan [C] heeft een nieuwe kadastrale uitmeting plaatsgevonden. Het gedeelte van de grond dat niet was bestemd om te bebouwen, heeft het kadastrale nummer [G] gekregen. De strook grond waarover deze procedure gaat, bevindt zich aan de rand van dat kadastrale perceel. Het is aan de [geïntimeerde] om te stellen en bewijzen dat de strook grond in de koop en levering was betrokken. Het was volgens de [geïntimeerde] klaarblijkelijk de bedoeling van partijen bij die koopovereenkomst om de strook grond in de koop te betrekken, hetgeen kan worden afgeleid uit het feit dat de verkoper, [naam] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van Stichting Kasteel [G] toeliet dat [C] en later de [geïntimeerde] ook deze strook grond in gebruik namen, onder meer door er parkeerplaatsen duurzaam te gebruiken; daarmee heeft [naam] aan de appartementseigenaren het bezit verschaft. Het hof gaat hieraan voorbij. Voor de vraag wat [naam] aan [C] op grond van de koopovereenkomst heeft geleverd, is bepalend hetgeen als het verkochte is omschreven in de, in de openbare registers ingeschreven, leveringsakte. Die omschrijving laat geen ruimte voor de aanname dat ook de strook grond is geleverd die ook toen deel uitmaakte van een perceel met een ander kadastraal nummer. [naam] heeft dus niet op grond van de koopovereenkomst ook de strook grond aan [C] geleverd. Daarom behoeft geen bespreking de stelling van de [geïntimeerde] dat [naam] de strook grond kon leveren omdat hij daarvan door verjaring eigenaar was geworden. De eerste grondslag (eigendomsverkrijging door overdracht) kan de vordering niet dragen.
[
rov. 4]
De [geïntimeerde] stelt dat vanaf 14 juli 1975 [C] en nadien haar rechtsopvolgers als bezitters te goeder trouw door verjaring eigenaar van de strook grond zijn geworden. De [geïntimeerde] stelt dat de gezamenlijke appartementseigenaren, althans namens hen de [geïntimeerde] , en hun rechtsvoorgangster [C] sinds 14 juli 1975 de feitelijke macht hebben uitgeoefend over de strook grond, en de grond met uitsluiting van anderen aan zich dienstbaar hebben gemaakt. Het bezit van de gezamenlijke appartementseigenaren en [C] is openbaar en ondubbelzinnig. Uit de bezitshandelingen van [C] en de [geïntimeerde] blijkt dat zij van meet af aan de pretentie hebben gehad eigenaar te zijn van de grond. Het gaat dan om de volgende handelingen en omstandigheden:
- de aanleg door [C] van parkeerplaatsen op die grond;
- de plaatsing van lantaarnpalen tussen de weg en de parkeerplaatsen (en dus op de strook grond);
- het aanbrengen door [C] van een nieuwe asfaltlaag op de Kasteellaan;
- de aanleg van elektriciteitsleidingen in de grond ten behoeve van de terreinverlichting;
- de [geïntimeerde] heeft alle jaren onderhoud verricht, beplantingen aangebracht en de noordpoort beheerd, waaronder het weer terugplaatsen in de noordpoort van het destijds al aanwezige hek;
- het gebruik van de parkeerplaatsen door bewoners van de appartementen en hun gasten, in het bijzonder door bewoners van appartementengebouw D;
- de aanleg door de [geïntimeerde] in 2005 op de strook grond van een containerplaats en het voorzien daarvan van omringende beplanting;
- het feit dat autoverkeer van alle bewoners en van bezoekers van het kasteel plaatsvindt via de noordpoort en daarmee over de strook grond.
[
rov. 5]
Inbezitneming van een goed waarvan een ander reeds bezitter is, kan slechts bestaan in een zodanige machtsuitoefening dat naar verkeersopvatting de oorspronkelijke bezitter niet meer als zodanig kan gelden. Enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen zijn voor inbezitneming onvoldoende. De machtsuitoefening van de inbezitnemer moet die van de oorspronkelijke bezitter teniet doen. Beoordeeld moet worden of de door de [geïntimeerde] gestelde handelingen en omstandigheden aan deze maatstaf voldoen.
[
rov. 6]
De strook grond ligt aan de buitengrens van het park achter de, deels daarop geplaatste, noordpoort, die toegang geeft tot het park. Op het park bevinden zich het kasteel en de appartementengebouwen. Om bij het passeren van de noordpoort het kasteel te bereiken kan (met de auto) gebruik gemaakt worden van de Kasteellaan, die voor een deel over de strook grond zou lopen. Direct achter de noordpoort bevinden zich op de strook grond parkeerplaatsen. Niet beantwoord behoeft te worden de vraag of en zo ja, in hoeverre deze parkeerplaatsen door de bewoners van de appartementen (en hun gasten) dan wel door bezoekers en personeel van het kasteel worden gebruikt. In elk geval brengt de aanwezigheid van de parkeerplaatsen als feit tot uiting dat dit deel van de strook grond wordt gebruikt ten dienste van het park, het kasteel en/of de appartementen. Dit geldt ook voor de lantaarnpalen en elektriciteitsleidingen alsmede voor de asfaltlaag op de Kasteellaan. Een en ander is echter onvoldoende om aangemerkt te worden als inbezitneming van de strook grond waarmee het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet is gedaan. De strook grond was immers al sinds 1923 door een hek afgescheiden van het overige perceel van [appellant] en behoorde optisch bij het kasteelpark, zodat de gestelde bezitsdaden in de feitelijke situatie ter plaatse in zoverre geen verandering brachten dat de strook grond van de rest van het perceel van [appellant] was en bleef afgescheiden. Van een handeling waarmee voor [appellant] niettemin duidelijk moest zijn dat de [geïntimeerde] de strook grond vanaf enig moment voor zichzelf, met de pretentie daarvan eigenaar te zijn, ging houden, is dan ook geen sprake. De gestelde bezitshandelingen pasten immers evenzeer in de reeds jarenlange feitelijke situatie. De containerplaats met omringende beplanting, het gestelde beheer en onderhoud kunnen dan ook evenmin als inbezitneming worden aangemerkt. Dat de machtsuitoefening van de oorspronkelijke bezitter niet teniet is gedaan, volgt te meer uit het feit dat op de strook grond een transformatorstation is gebouwd waartoe [appellant] aan Nuon het recht van opstal op zijn grond heeft verleend en tegen welke bouw de [geïntimeerde] zich niet heeft verzet. Dat [appellant] niet gerechtigd zou zijn de strook grond te betreden volgt geenszins uit het feit dat ten behoeve van het kasteel/de stichting een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd. Al aangenomen dat deze erfdienstbaarheid ook is gevestigd ten laste van het perceel van [appellant] , impliceert dit op zichzelf niet dat [appellant] het perceel niet meer zou mogen betreden, noch dat hij het bezit daarvan verloren is. Het hof kan dan ook niet tot het oordeel komen dat [C] en/of de [geïntimeerde] de strook grond in bezit heeft/hebben genomen. Het beroep op verkrijgende verjaring stuit hierop af.
[
rov. 7]
Nu er geen sprake is van bezit kan ook het beroep op bevrijdende verjaring niet slagen.
[
rov. 8]