ECLI:NL:GHAMS:2020:430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
23-002116-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van een groot geldbedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Albanië en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 mei 2019. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van 6,89 kilogram cocaïne en het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 305.930,00. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een woning in Amsterdam is aangetroffen, waar diverse contante geldbedragen en cocaïne zijn gevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij slechts een passant was in de woning, maar het hof oordeelt dat de aangetroffen zaken zich in zijn machtssfeer bevonden en dat hij op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid daarvan. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen, waaronder het beroep op bewijsuitsluiting wegens een vermeend vormverzuim. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en witwassen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in aanmerking genomen, evenals het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002116-19
Datum uitspraak: 17 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-730050-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1990,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging op 9 mei 2019 is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad: - een hoeveelheid van ongeveer 6,89 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 13 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
-een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 305.930-, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd voorwerp was en/of voornoemd voorwerp voorhanden had en/of voornoemd voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (geheel of gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen anders overweegt en tot een andere beslissing met betrekking tot de strafoplegging komt.
Het hof zal evenwel overnemen de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen onder de nummers 1 tot
en met 6 zoals opgenomen in Bijlage II bij het vonnis.

Het standpunt van de raadsman

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe primair in de kern gesteld, dat de politie in het kader van ‘spookburgeracties’ structureel de rechten van burgers schendt door zoveel mogelijk tijdens deze onderzoeken het moment van het aannemen van een verdenking uit te stellen, dat daar in de onderliggende zaak ook sprake van is en dat als gevolg van dit ernstige verzuim al hetgeen in de woning waar verdachte verbleef is aangetroffen, van het bewijs moet worden uitgesloten. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht heeft gehad over de goederen die zijn aangetroffen in de woning. Meer subsidiair heeft de raadsman met betrekking tot feit 3 gesteld, dat i.c. sprake is van eenvoudig witwassen zodat vrijspraak dient te volgen, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging.

Bewijsoverwegingen feiten 1 en 3

Geen bewijsuitsluiting
Met betrekking tot het primaire standpunt van de raadsman, dat het hof begrijpt als een beroep op een onherstelbaar vormverzuim in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) overweegt het hof als volgt.
Toepassing van bewijsuitsluiting kan noodzakelijk zijn ’als sprake is van de zeer uitzonderlijke situatie waarin het desbetreffende vormverzuim, naar uit objectieve gegevens blijkt, zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen. De enkele stelling dat zich zodanig structureel verzuim voordoet is daartoe niet toereikend en behoeft de rechter in de desbetreffende procedure geen aanleiding te geven daarnaar een onderzoek in te stellen. Het ligt daarbij op de weg van de raadsman aan de hand van buiten de voorliggende zaak reeds bekende gegevens te onderbouwen dat zich een zodanig structureel verzuim voordoet’. [1] Aan dit laatste vereiste is niet voldaan. De raadsman heeft op geen enkele manier duidelijk en gemotiveerd onderbouwd aan de hand van concrete feiten en omstandigheden dat een dergelijk structureel verzuim zich voordoet. De raadsman heeft slechts volstaan met de blote stelling dat hij dit soort zaken in zijn praktijk heeft, waarbij in zijn visie zich ook dergelijke vormverzuimen voordoen. Het verweer wordt daarom reeds op deze grond verworpen.
Redengevende feiten en omstandigheden feiten 1 en 3
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende naar voren gekomen.
Op 13 november 2018 is de verdachte - alleen - aangetroffen in een woning in Amsterdam. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij sinds vier dagen in die woning verbleef, dat hij over een sleutel beschikte, dat hij de gehele woning ter beschikking had, dat hij in de woning heeft gekookt en schoongemaakt, dat hij daarbij dingen heeft verplaatst en/of aangeraakt en dat hij tijdens zijn verblijf niemand anders in de woning heeft gezien. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft geslapen in de grote slaapkamer en dat hij nooit in de kleine slaapkamer is geweest. [2]
Bij de doorzoeking van de woning zijn de volgende zaken aangetroffen: een plastic tas van [winkel 1] met daarin € 50.000,00 op de bank in de woonkamer, de portemonnee van de verdachte op de keukentafel met daarin een geldbedrag van € 1.180,00, een geldbedrag in Zwitserse Franken in een kistje op een keukenkast, een stapel los geld van in totaal € 3.000,00 op een plank van een open keukenkast, een rugtas met blokken cocaïne met een totaal gewicht van 6,89 kilo op de vloer van de rechter (kleine) slaapkamer, een zwarte tas met daarin € 106.250,00 in een lade van een zwarte kast in de rechter slaapkamer, een zwart/wit tasje met daarin € 13.000,00 bovenop een witte kast in de rechter slaapkamer, een plastic [winkel 2] tas met daarin € 40.000,00 links bovenin de witte kast in de rechter slaapkamer en een plastic [winkel 1] tas met daarin € 92.000,00 links bovenin de witte kast in de rechter slaapkamer. [3] Voorts zijn zes telefoons aangetroffen in de keuken en de woonkamer, een cocaïnepers op de vloer van de rechter slaapkamer, een seal-apparaat op het aanrecht en twee weegschaaltjes op een keukenkast. Gezien de foto’s die zich in het dossier bevinden [4] was de relatief kleine woning bezaaid met genoemde zaken, die grotendeels in het zicht lagen.
Op verzoek van de politie heeft de verdachte zijn koffer getoond, die hij uit de kleine slaapkamer haalde, rechts achterin de woning. [5] Gezien een plattegrond van de woning ligt links achterin de woning de grote slaapkamer en rechts achterin de kleine slaapkamer. [6] Op de [winkel 1] tas met daarin € 92.000,00 die in de rechter slaapkamer lag, werden twee vingerafdrukken van de verdachte aangetroffen. [7]
Uit onderzoek is ten slotte gebleken dat de verdachte in 2015 bij een politiecontrole in het gezelschap was van meerdere Albanese mannen met antecedenten inzake de Opiumwet. [8]
In het licht van de beschreven feiten en omstandigheden en in het bijzonder gelet op de hoeveelheid, de zichtbaarheid en de aard van de aangetroffen zaken, acht het hof de niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwde verklaring van de verdachte, dat hij als toerist in de woning verbleef, dat hij niets wist van hetgeen in zijn onmiddellijke nabijheid is aangetroffen, dat hij niet in de kleine slaapkamer is geweest, dat zijn koffer in de grote slaapkamer stond en dat ook anderen een sleutel hadden van de woning, niet aannemelijk geworden.
Het hof concludeert dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de aangetroffen zaken zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden, dat hij op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid daarvan en dat hij aldus 6,89 kilo cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad en ongeveer € 305.930,00 voorhanden heeft gehad.
Gelet op de hiervoor beschreven feiten en de ongebruikelijke omstandigheden waaronder de (zeer grote) contante geldbedragen in de woning zijn aangetroffen, zijn deze van dien aard dat zonder meer sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 1.180,00 dat is aangetroffen in de portemonnee van de verdachte, heeft de verdachte in eerste aanleg verklaard dat hij dit geld heeft verdiend bij een Turks bedrijf. In hoger beroep heeft hij verklaard dat het geld afkomstig is van een stagevergoeding bij een Turks bedrijf in Duitsland en dat het overigens spaargeld uit Albanië is. Nu de verklaringen van de verdachte wisselend zijn en hij op geen enkele manier concrete aanknopingspunten heeft verschaft voor nader onderzoek naar een legale bron, gaat het hof daaraan voorbij. Een verklaring voor de herkomst van het geld dat overigens is aangetroffen, heeft de verdachte niet gegeven.
Nu naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake is van witwassen van geld dat afkomstig is van enig eigen misdrijf, behoeft het verweer van de raadsman over eenvoudig witwassen geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 november 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 6,89 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
3.
hij op 13 november 2018 te Amsterdam zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte, een geldbedrag van in totaal ongeveer € 305.930,00 voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aanvulling op dit arrest van heden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte een straf van maximaal 30 maanden op te leggen, gelet op zijn leeftijd en het feit dat hij first offender is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 6,89 kilo cocaïne in de woning waar hij verbleef. Deze hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de handel in cocaïne en de verdere verspreiding daarvan. De verkoop en verspreiding van verdovende middelen werkt niet alleen andere vormen van (zware) criminaliteit in de hand, maar vormt ook een gevaar voor de volksgezondheid. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 305.930,00. Het witwassen van geld dat uit misdrijf afkomstig is, vormt een bedreiging voor de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde. Het hof acht de beide feiten ernstig.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 januari 2020 is hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij het bepalen van de straf(maat) heeft het hof acht geslagen op de LOVS oriëntatiepunten inzake het bezit van harddrugs en fraudedelicten. Het hof heeft in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding gezien daarvan in dit geval af te wijken. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, is het hof van oordeel dat een straf zoals door de raadsman is voorgesteld, geen recht doet aan de feiten. Het hof acht, alles afwegende, een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen en voorwerpen. Deze geldbedragen en voorwerpen behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
geldbedragen van € 1.180,00, € 91.650,00, € 106.090,00, € 49.700,00, € 39.300,00 € 3.000,00,
€ 12.500,00, € 500,00, € 350,00, € 160,00, € 500,00, € 300,00, € 700,00,
een buitenlands geldbedrag met een waarde van € 911,06,
een oranje plastic tas van [winkel 1],
een blauwe plastic tas van [winkel 1] en
een gele plastic tas van [winkel 2].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 februari 2020.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2013,
2.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 3 februari 2020.
3.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina Z0001 e.v. en proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina Z0004 e.v.
4.Bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. Z0004 e.v.
5.Dossierpagina Z0002.
6.Dossierpagina Z0006.
7.Dossierpagina Z049 tot en met Z076.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2018, pag. 1.