ECLI:NL:GHAMS:2020:416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
23-000244-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor dierenmishandeling met betrekking tot een hond

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor dierenmishandeling, waarbij hij een hond, een Stafford pup, pijn en letsel had toegebracht. De tenlastelegging betrof het zonder redelijk doel en met overschrijding van wat toelaatbaar was, de hond te stompen, van de trap te gooien en te slaan. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 22 januari 2019, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 11 december 2019 en 9 januari 2020 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, stellende dat de hond de verdachte had aangevallen, waardoor hij een redelijk doel had om te handelen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk en zonder redelijk doel de hond een stomp heeft gegeven, wat disproportioneel was, gezien de hond nog een pup was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor het bewezen verklaarde.

De straf die het hof heeft opgelegd, is een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van 20 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden als gevolg van de mishandeling van de hond. De vordering tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 112,97, terwijl de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000244-19
datum uitspraak: 9 januari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-244712-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 december 2019, 9 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 16 december 2017 tot en met 18 december 2017 te Noordbeemster, gemeente Beemster zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond (een Stafford met de naam [naam]), pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door de hond (meermalen) (met kracht) - uit de bench te trekken, en/of - van de trap te gooien/laten vallen, en/of - te slaan/stompen op de kop.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsvoering komt.

Bespreking bewijsverweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De hond [naam] heeft de verdachte aangevallen en wilde hem bijten, zodat de verdachte een redelijk doel had om [naam] een stomp te geven. De verdachte heeft daarmee geen grens overschreden en niet ontoelaatbaar gehandeld.
Uit de bewijsmiddelen, met name uit de app van de verdachte aan zijn familie in samenhang met de andere bewijsmiddelen, blijkt dat de verdachte opzettelijk en zonder redelijk doel de hond een stomp heeft gegeven. Daar komt bij dat ook als de hond de verdachte zou hebben aangevallen, de verdachte hierop disproportioneel heeft gereageerd door de hond letsel toe te brengen. Hierbij is van belang dat het nog een pup betrof.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 december 2017 te Noordbeemster, gemeente Beemster, zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond (een Stafford met de naam [naam]), pijn en letsel heeft veroorzaakt en de gezondheid en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door de hond met kracht te stompen op de kop.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een hond, een pup nog, mishandeld door het dier een stomp te geven, waardoor deze pijn en letsel heeft opgelopen. Dierenmishandeling is een ernstig feit. Dieren zijn machteloos en zijn afhankelijk van hun verzorger.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 212,97. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 112,97. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige, te weten de immateriële schade, is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 112,95 (honderdtwaalf euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 112,97 (honderdtwaalf euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 december 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 januari 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]