ECLI:NL:GHAMS:2020:4133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
30 juni 2024
Zaaknummer
23-000749-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake hennepteelt, diefstal van elektriciteit en sociale zekerheidsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het telen van hennepplanten, diefstal van elektriciteit en sociale zekerheidsfraude. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van ongeveer 800 hennepplanten in een pand in Hoofddorp en heeft elektriciteit gestolen van Liander NV om deze hennepkwekerij van stroom te voorzien. Daarnaast heeft hij gedurende een langere periode nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken in het kader van de Participatiewet, wat heeft geleid tot sociale zekerheidsfraude.

Het hof heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en fraude. De verdediging voerde aan dat de verdachte slechts als katvanger fungeerde, maar het hof verwierp dit verweer, omdat er onvoldoende bewijs was om deze stelling te onderbouwen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.

Het hof overwoog dat de verdachte financieel gewin had beoogd met zijn daden en dat de gevolgen van zijn handelen schadelijk waren voor de volksgezondheid en de maatschappij. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte gaven geen aanleiding om de straf te matigen. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000749-18
datum uitspraak: 20 januari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-710200-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 800, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2015 tot en met 22 april 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een pand aan de [adres 2]) heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 tot en met 30 april 2016 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Participatiewet (gezinsnorm), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig en/of volledig (bij) de (afdeling SOZAWE van de) gemeente Haarlem op de hoogte te stellen en/of in te lichten en/of op te geven dat hij, verdachte,
-(op geld waardeerbare) werkzaamheden verrichtte (ten behoeve van de teelt en/of bereiding/bewerking/verwerking van hennepplanten) en/of een of meer hennepplanten aanwezig had (op aan het adres [adres 2] ) en/of (daaruit) inkomsten genoot/tegoed had en/of
-huurder was van een bedrijfspand (adres [adres 2] ) of als eigenaar en/of als vertegenwoordiger van eenmanszaak ' [bedrijf] ' een huurovereenkomst was aangegegaan voor een bedrijfspand (adres [adres 2] ) en/of
-stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als eigenaar van eenmanszaak ' [bedrijf] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank ten aanzien van feit 3 en het hof de bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit aanvult nu bij feit 3 niet kan worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, omdat een bekennende verklaring ontbreekt.

Bespreking van een verweer en bewijsoverweging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte als katvanger heeft gefungeerd. Dat dit het geval is, kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat sprake is van een grote professionele kwekerij waarvoor de investeringskosten aanzienlijk moeten zijn geweest en de verdachte slechts inkomsten ontving uit een bijstandsuitkering, geen vermogensbestanddelen bezat en bovendien een alcoholprobleem had. Daarnaast wijst alles direct en uitsluitend in de richting van de verdachte, waardoor de organisatie achter de hennepkwekerij buiten beeld blijft. De verdachte heeft dit gedaan (onder enige dwang) ter inlossing van een schuld. Subsidiair richt het hoger beroep zich tegen de bewezenverklaarde periode van de diefstal van de stroom. Onduidelijk is waarom hiervoor als startdatum wordt genomen
1 mei 2015 en niet 11 mei 2015, wat volgens Liander de datum is dat de hennepkwekerij in bedrijf was.
Het hof overweegt als volgt. Op 22 april 2016 wordt in een door de verdachte gehuurd pand een hennepplantage aangetroffen met 800 hennepplanten. De verdachte heeft op 23 april 2016 bij de politie verklaard dat hij een pand heeft gehuurd om daarin een hennepplantage op te zetten en dat hij de plantjes twee tot vier keer in de week water gaf. Daarnaast is op de beelden van de geplaatste observatiecamera alleen de verdachte te zien, hetgeen overeenkomt met deze verklaring. De verdachte heeft zich vervolgens – ook ter terechtzitting in hoger beroep – verklaard dat hij, door personen bij wie hij een schuld had opgebouwd, zich gedwongen voelde een hennepplantage op zijn naam te zetten, maar dat hij verder niet bij de hennepteelt betrokken was. Dit standpunt is door de verdachte echter op geen enkele wijze onderbouwd. Zo heeft hij geen namen willen noemen van de personen die volgens hem verantwoordelijk zijn en heeft hij evenmin op andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij alleen als katvanger fungeerde. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting niet heeft verklaard dat hij gedwongen werd, maar dat hij zich gedwongen voelde en heeft hij niet nader onderbouwd waar dit gevoel op stoelde. Ook overigens biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling dat de verdachte slechts als katvanger fungeerde en geen enkele betrokkenheid had bij de hennepkwekerij. Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof acht de ten laste gelegde periode van de diefstal van stroom gelet op de te bezigen bewijsmiddelen bewezen en ziet geen aanleiding om de ingangsdatum van die periode aan te passen, zoals door de verdediging is bepleit. Voor het overige verwijst het hof op dit punt naar hetgeen wordt overwogen in het ontnemingsarrest in deze zaak (parketnummer 23-000751-18).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 april 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] ongeveer 800 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 22 april 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan Liander NV, waarbij verdachte die weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 april 2016 in de gemeente Haarlem, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Participatiewet (gezinsnorm), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk nagelaten tijdig en/of volledig (bij) de (afdeling SOZAWE van de) gemeente Haarlem op de hoogte te stellen en/of in te lichten en/of op te geven dat hij, verdachte,
- uit de teelt van hennepplanten aan het adres [adres 2] ) inkomsten genoot en/of
- huurder was van een bedrijfspand (adres [adres 2] ) en als vertegenwoordiger van eenmanszaak ' [bedrijf] ' een huurovereenkomst was aangegaan voor een bedrijfspand (adres [adres 2] ) en/of
- stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als eigenaar van eenmanszaak ' [bedrijf] ’.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg als feit 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van aanzienlijke hoeveelheden hennepplanten. De verdachte heeft daarbij kennelijk gehandeld uit financieel gewin. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden vaak tot verschillende vormen van criminaliteit. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerijen. De verdachte heeft op illegale wijze stroom afgetapt, zonder dat dit werd geregistreerd en zonder dat hiervoor door de verdachte werd betaald, waardoor de energiebedrijven schade hebben geleden en terwijl dit brandgevaarlijke situaties kon opleveren. Daar komt bij dat de fraudeonderzoeker van Liander heeft geconstateerd dat dit gevaar zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd en dat kortsluiting was ontstaan, mogelijk gevolgd door brand. Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude. Daarmee heeft hij de gemeente Haarlem en de maatschappij in het algemeen benadeeld. Bovendien heeft hij het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad. Een uitkering is een minimum voorziening voor mensen die niet op een andere manier over geld kunnen beschikken en een voorziening die niet mag worden misbruikt.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden om minder straf op te leggen dan het anders gedaan zou hebben. De verdachte heeft zijn leven volgens eigen zeggen weer goed op de rit. Niet is gebleken dat zijn werkzaamheden als zelfstandige in zijn onderhoudsbedrijf geen ruimte zouden laten voor het vervullen van een taakstraf. Het hof acht zo’n straf passend bij de gepleegde feiten.
Het uittreksel Justitiële Documentatie van 19 december 2019 op naam van de verdachte geeft evenmin aanleiding om meer of minder straf op te leggen dan het hof anders zou hebben gedaan. Weliswaar blijkt daaruit dat de verdachte wel eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld, maar daarbij betreft het feiten van een aanzienlijke tijd geleden.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf als door de advocaat-generaal gevorderd en door de rechtbank opgelegd, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 227b en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 januari 2020.
=========================================================================
[…]