ECLI:NL:GHAMS:2020:4131
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 april 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Tijdens de zitting op 6 januari 2020 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn hoger beroep.
Het hof constateerde dat er door of namens de verdachte geen schriftelijke grieven waren ingediend en dat er ook geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis waren opgegeven. Bovendien was er geen enkel rechtens te respecteren belang aangetoond dat een verder onderzoek van de zaak rechtvaardigde. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof werd genomen door de meervoudige strafkamer, bestaande uit drie rechters, en is op dezelfde dag, 6 januari 2020, openbaar uitgesproken. De griffier, mr. S.W.H. Bootsma, was aanwezig tijdens de uitspraak.