Vrijspraak
De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd – kort samengevat – dat de verdachte niet als schipper in de zin van artikel 1.02 van het Binnenvaarpolitiereglement beschouwd kan worden en ook niet als ‘bestuurder’ omdat hij niet tijdelijk zelfstandig de koers en snelheid van een schip bepaalde.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdachte wel als bestuurder kan worden aangemerkt omdat de verdachte feitelijk aan het roer stond en daarmee wel tijdelijk zelfstandig de koers en snelheid van het schip bepaalde.
Het hof overweegt als volgt.
De voor de beoordeling van belang zijnde bepalingen uit de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement luiden als volgt.
Scheepvaartverkeerswet
Artikel 1
[…]
e. het voeren van een schip of ander vaartuig:
het feitelijk de leiding hebben over een schip of ander vaartuig wat het deelnemen daarvan aan het scheepvaartverkeer betreft;
f. verkeersdeelnemer: degene die een schip of ander vaartuig voert
[…]
1. […]
2. Het is degene die op een scheepvaartweg een varend schip voert of stuurt, dan wel als loods aan boord van een zodanig schip de kapitein of de verkeersdeelnemer adviseert over de te voeren navigatie, verboden dit te doen, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a.
het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht;
b.
het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
3. […]
Binnenvaartpolitiereglement (BPR)
Artikel 1.02
1. Een schip, met uitzondering van een duwbak, en een samenstel moeten zijn gesteld onder het gezag van een persoon die het schip of het samenstel voert. Deze persoon wordt hierna aangeduid als schipper.
Onder schipper wordt tevens verstaan degene die de leiding heeft over een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting.
2. […]
1. Een lid van de bemanning van een schip moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper binnen de grenzen van diens verantwoordelijkheid worden gegeven.
Hij moet ook zonder diens aanwijzing medewerken aan de naleving van de bepalingen van dit reglement.
2. Ieder ander die zich aan boord van een schip bevindt moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper in het belang van de veiligheid van de scheepvaart of van de goede orde aan boord worden gegeven.
3. Een lid van de bemanning en ieder ander persoon die zich aan boord bevindt en die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van een schip bepaalt, is eveneens verantwoordelijk voor de naleving van dit reglement.
In HR19 maart 2013, ECLI HR:2013:BZ4474, heeft de Hoge Raad der Nederlanden overwogen dat moet worden aangenomen dat degene die zich aan boord bevindt en die zonder daartoe strekkende aanwijzingen van de schipper de koers en de snelheid bepaalt, zulks ‘zelfstandig’ in de zin van artikel 1.03 derde lid, BPR doet, en dat hij als zodanig verantwoordelijk is voor de naleving van de BPR.
Evenals de advocaat-generaal en de raadsman hebben aangevoerd en met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte gezien de hierboven weergegeven toepasselijke regelgeving niet als schipper van het vaartuig [naam] kan worden aangemerkt. Genoegzaam staat immers vast dat het vaartuig onder het gezag van het slachtoffer [slachtoffer] stond, dan wel dat [slachtoffer] de leiding had over het schip.
De verdachte kan evenmin als ‘bestuurder’ worden aangemerkt.
[slachtoffer], de schipper, had steeds zelf aan het roer gestaan. Vijf tot zeven minuten voor het noodlottige ongeval is de verdachte aan het roer gaan staan op uitnodiging van [slachtoffer], die hem wilde leren varen. De verdachte had nog nooit een schip bestuurd. [slachtoffer] heeft continu naast de verdachte gestaan en heeft indien nodig aanwijzingen gegeven. [slachtoffer] kon, omdat hij er naast stond, ingrijpen en ook het roer bedienen. [slachtoffer] heeft op het moment dat ze de brug naderden niet tegen de verdachte gezegd dat hij snelheid moest minderen of het vaartuig in zijn achteruit moest zetten en daarom heeft de verdachte dit ook niet gedaan, aldus de verdachte.
Hieruit volgt dat de verdachte niet zelfstandig de snelheid en de koers bepaalde en dat hij dus niet als ‘bestuurder’ kan worden aangemerkt die als zodanig verantwoordelijk is voor naleving van de BPR.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten, behoeven de overige door de raadsman bij pleidooi gevoerde verweren geen bespreking.