ECLI:NL:GHAMS:2020:4124

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
23-001236-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was beschuldigd van medeplegen van diefstal door middel van braak, gepleegd op 23 oktober 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging betrof het wegnemen van sieraden uit een woning, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte zich toegang tot de woning verschaften door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 augustus 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat er geen direct bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte kort na de inbraak samen op een scooter zijn gezien, waarbij de medeverdachte sieraden op de grond gooide. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001236-19
datum uitspraak: 4 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-137427-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
postadres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 augustus 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres02] , heeft weggenomen een of meerdere sieraden (waaronder een of meerdere horloge(s), oorbel(len), zonnenbril(len) en/of machetkno(o)p(en) en/of een sieraden doos, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn/haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van verweer

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Er is geen rechtstreeks verband tussen de verdachte en de woninginbraak. De verdachte is de medeverdachte [medeverdachte01] die nacht op straat tegengekomen. Hij is bij hem op de scooter gestapt. Na enige tijd is de verdachte de scooter gaan besturen. Hij wist niets van de sieraden die [medeverdachte01] heeft weggegooid. De verdachte en de medeverdachte hebben alleen samen op een scooter gereden en dat is onvoldoende voor het bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij de woninginbraak, laat staan voor het bewijs van medeplegen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Op 23 oktober 2017 omstreeks 04.27 uur is het alarm in de woning aan de [adres02] in Amstelveen afgegaan en bleek er in de woning te zijn ingebroken. Daarbij werden diverse goederen, waaronder sieraden, weggenomen. De verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] hebben de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] diezelfde nacht omstreeks 04.30 uur samen zien rijden op een scooter, zo’n 250 meter van de woning aan de [adres02] . [verbalisant01] en [verbalisant02] hebben de verdachte en [medeverdachte01] in eerste instantie een stopteken gegeven, omdat zij zonder verlichting reden. Hier werd niet aan voldaan en de verdachte en [medeverdachte01] zijn, ondanks gebruik van sirene en zwaailicht, meermalen weggereden. [verbalisant01] en [verbalisant02] hebben op een gegeven moment gezien dat [medeverdachte01] , die achterop de scooter zat, glimmende en op sieraden gelijkende goederen op de grond weggooide. De verdachte en [medeverdachte01] zijn ongeveer 30 meter verder gestopt en vervolgens om 04.40 uur respectievelijk 04.41 uur aangehouden op het Kazernepad op verdenking van diefstal. Op de tramrails van het Kazernepad zijn diverse sieraden aangetroffen, afkomstig uit de woning aan de [adres02] . Bij de verdachte is een handschoen aangetroffen. Bij [medeverdachte01] zijn twee handschoenen, een slotentrekker, een steek/ringsleutel, een busje WB40 siliconenspray, een pompschroevendraaier en een losse parkerschroef aangetroffen.
Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde, terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. De verklaring van de verdachte dat hij de bewuste nacht via [website01] met een vrouw had afgesproken en [medeverdachte01] pas later – kennelijk toevallig – is tegengekomen op straat nét voordat hij door de politie – aan wie de verdachte als bestuurder trachtte te ontkomen – is aangehouden, acht het hof niet geloofwaardig, gelet op het voorgaande, elk gebrek aan onderbouwing en het feit dat de verdachte deze verklaring pas in hoger beroep heeft afgelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 oktober 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres02] heeft weggenomen sieraden, waaronder horloges, oorbellen, een manchetkoop en een sieradendoos, toebehorende aan [benadeelde01] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een strafoplegging komt, verzocht de verdachte een soortgelijke taakstraf als de medeverdachte op te leggen en verdachte in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat hij dan niet in september aan zijn opleiding kan beginnen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Daarbij zijn diverse goederen, waaronder sieraden met een financiële en emotionele waarde weggenomen. De verdachte en zijn mededader hebben niet alleen materiële schade en overlast veroorzaakt, maar ook een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Dit heeft bij hen gevoelens van onveiligheid en meer in het algemeen onrust in de samenleving veroorzaakt. De verdachte heeft hiermee aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 augustus 2020 is hij eerder onherroepelijk ter zake van een vermogensdelict veroordeeld.
Het bewezenverklaarde feit is een ernstig misdrijf op grond waarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is aangewezen. Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij een inbraak in een woning een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geïndiceerd geacht. Als strafverzwarende omstandigheden worden onder meer de omvang van de schade en het samenwerkingsverband genoemd.
Het hof acht, alles afwegende en met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden om hiervan af te wijken, omdat dit geen recht zou doen aan de ernst van het feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00, bestaande uit € 460,00 aan materiële schade en € 1.540,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 150,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 350,00 aan immateriële schade, met vermeerdering van het bedrag met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot schadevergoeding geheel af te wijzen, omdat de schade op geen enkele wijze is onderbouwd. Subsidiair heeft zij verzocht slechts € 150,00 aan immateriële schade toe te wijzen.
Het hof is van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd, zowel het materiële als het immateriële deel. De behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslissingen omtrent beslag

Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een brillenkoker en een zonnebril van Louis Vuitton, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat deze voorwerpen niet van hem zijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
  • brillenkoker Louis Vuitton (5470247);
  • zonnebril Louis Vuitton (5470248).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M. Iedema en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2020.
mr. M.L. Leenaers en mr. D.J. Lutje Wagelaar zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]