ECLI:NL:GHAMS:2020:4107

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
23-001910-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging met braak en schuldheling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 25 mei 2018. De tenlastelegging omvatte diefstal in vereniging met braak van kleding en parfumflessen, alsook schuldheling van een motorscooter. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zittingen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar het hof oordeelde dat de door de raadsman aangevoerde argumenten niet voldeden aan de eisen voor een geslaagd verweer. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en begeleiding door de reclassering. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding. Het hof heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen uitgesproken, die zijn gebruikt bij de gepleegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001910-18
datum uitspraak: 23 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-680350-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.primairhij in of omstreeks de periode van 08 juli 2016 tot en met 12 juli 2016 te Delft, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan de [adres ]) heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding (ter waarde van (ongeveer) 15.049,69 euro), geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 1] en/of [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemd bedrijfspand heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit van voornoemd bedrijfspand;

2.2.hij in of omstreeks de periode van 09 juli 2016 tot en met 16 juli 2016 te Delft, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een grote hoeveelheid flessen parfum (ter waarde van (ongeveer) 10.368,44 euro), geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 2] en/of J.C. [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemd bedrijfspand heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit van (de voordeur van) voornoemd bedrijfspand;

4.4.hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2016 tot en met 24 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een motorscooter (merk Aprillia Sportcity 250 CC) (framenummer: [nummer] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie, beslissing op gevoerde verweren en strafoplegging komt dan de rechtbank, mede gelet op de gewijzigde proceshouding van de verdachte in hoger beroep.
Bespreking verweer
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de door de verdachte gehuurde garagebox door de politie is betreden zonder dat sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit en de politie vervolgens in strijd met de wet tot een doorzoeking van die garagebox is overgegaan. Daarmee is inbreuk gemaakt op belangrijke strafvorderlijke voorschriften, die het recht op privacy van de verdachte dienen en daarnaast is het beginsel van een goede rechtsbedeling en de integriteit van de opsporing geschonden, aldus de raadsman. Dit zou tot strafmatiging moeten leiden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake was van voldoende verdenking van een strafbaar feit en geen sprake is geweest van een doorzoeking maar van het betreden van de garagebox ter inbeslagname, zodat de genoemde onderzoekshandelingen rechtmatig hebben plaatsgevonden. Subsidiair heeft zij tot strafvermindering geconcludeerd.
Overwegingen en oordeel van het hof
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is “het belang dat het geschonden voorschrift dient”. De tweede factor is “de ernst van het verzuim”. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Het vorenstaande brengt mee dat een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de hiervoor besproken factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd. Met het oog daarop mag van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
Het hof constateert dat het door de raadsman gevoerde verweer niet aan de hiervoor gestelde eisen voldoet. Om die reden behoeft dit verweer in beginsel geen bespreking.
Nu de raadsman in eerste aanleg op dit punt wel een verweer heeft gevoerd dat aan de hiervoor genoemde eisen voldoet – zij het dat toen het standpunt was dat honorering van dat verweer primair tot een ander rechtsgevolg zou moeten leiden dan in hoger beroep wordt betoogd – zal het hof dit, onverplicht, nog bespreken.
In eerste aanleg is gesteld dat:
sprake is van schending van een belangrijk voorschrift;
in aanzienlijke mate;
waardoor het belang van de verdachte is geschonden in die zin dat zijn recht op privacy en een goede rechtsbedeling is geschonden, en daarnaast de integriteit van de opsporing.
Ook in die vorm kan het verweer niet slagen, omdat niet kan worden gesproken van enig substantieel nadeel dat door de gestelde vormverzuimen voor de verdachte is veroorzaakt. Het gaat in dit geval om een apart door de verdachte gehuurde garagebox die door hem, zo heeft hij desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, uitsluitend werd gebruikt voor de opslag van – al dan niet gestolen – goederen en het sleutelen aan scooters. In die omstandigheden is er naar het oordeel van het hof geen dan wel hoegenaamd geen schending van de door de raadsman genoemde belangen, zodat niet gezegd kan worden dat de verdachte door de door de raadsman gestelde gang van zaken daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.primairhij in de periode van 8 juli 2016 tot en met 12 juli 2016 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres ] heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding (ter waarde van ongeveer 15.049,69 euro), toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 1] en/of [naam 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemd bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een ruit van voornoemd bedrijfspand;

2.hij in de periode van 9 juli 2016 tot en met 16 juli 2016 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een grote hoeveelheid flessen parfum (ter waarde van ongeveer 10.368,44 euro), toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 2] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemd bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een ruit van de voordeur van voornoemd bedrijfspand;

4.4.hij in de periode van 2 mei 2016 tot en met 24 juli 2016 te Amsterdam, een motorscooter merk Aprilia Sportcity 250 CC (framenummer: [nummer] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door diefstal verkregen goed betrof.

Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest, met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen handschoenen en schroevendraaier.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het volgen van een opleiding en meewerken aan schuldhulpverlening. Daarnaast heeft de advocaat-generaal verbeurdverklaring van de daarvoor vatbare inbeslaggenomen zaken gevorderd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een taakstraf, zodat de verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. De proceshouding van de verdachte is gewijzigd en hij heeft besloten zijn verantwoordelijkheid te nemen en te bekennen. De verdachte is inmiddels 23 jaar oud en ziet dat zijn eerdere houding hem nergens heeft gebracht. Hij wil laten zien dat het hem menens is om een delictvrije toekomst op te gaan bouwen, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan vijf inbraken in bedrijfspanden, waarbij voor aanzienlijke bedragen goederen zijn weggenomen. Dat hebben zij op een brutale manier en met grof geweld gedaan. Ondanks dat zij door voorbijgangers daarop zijn aangesproken, zijn ze gewoon doorgegaan. De verdachte en zijn mededaders hebben daarbij forse schade veroorzaakt. In twee van de bedrijfspanden heeft de verdachte samen met zijn mededaders zelfs tot tweemaal toe ingebroken. De inbraken hebben ernstige schade en overlast veroorzaakt voor de eigenaren van de bedrijfspanden, die aan het opruimen van de ontstane chaos en de verdere afhandeling van de inbraken de nodige tijd kwijt zijn geweest. De verdachte heeft hiermee laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen of voor de overlast die hij anderen bezorgt en bereid te zijn heel ver te gaan om er zelf financieel beter van te worden. Bovendien veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een motorscooter. Heling is een ergerlijk feit waardoor de diefstal van goederen in stand wordt gehouden.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 september 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Dit alles rechtvaardigt op zichzelf de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, waarbij ook gedacht kan worden aan een hogere straf dan in eerste aanleg is opgelegd.
Hier staat echter het volgende tegenover.
Het hof heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 4 oktober 2020 van Reclassering Nederland. In voornoemd reclasseringsadvies komt onder meer het volgende naar voren:
De verdachte wordt verdacht van meerdere inbraken en bedreiging gepleegd in het jaar 2016. Hij en zijn raadsman hebben hoger beroep aangetekend tegen het vonnis. De verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht in deze. Er is bij schuldig-bevinding een delictpatroon geconstateerd ten aanzien van het plegen van vermogensdelicten. De risicofactoren zijn; gebrek aan dagbesteding, inkomsten, mogelijk een verstandelijke beperking en het zelfbepalende gedrag van betrokkene. Beschermende factoren zijn; het contact met WPI, en de mogelijke steun van de naaste familie van de verdachte. De rode draad met betrekking tot reclasseringscontact is, dat betrokkene door de jaren heen, geen hulp en ondersteuning heeft aanvaard. Hij vond de begeleiding niet zinvol, het bracht hem niet wat hij ervan had verwacht. Dit laatste zou een aanwijzing kunnen zijn dat betrokkene de oorzaken van zijn delictgedrag zoekt in het ontbreken van een woning, inkomen en werk. Naar de redenen waarom hij dat niet heeft, wil hij of kan hij niet kijken. Ook nu geeft hij aan dat hij geen behandeling zou willen volgen. Het kan zijn dat de verdachte deze oorzakelijke verbinding nog niet kan maken en zich in eerste instantie dient te focussen op dagbesteding en huisvesting, om op deze wijze structuur en rust te krijgen in zijn leven.
De indruk van de reclassering is in eerste instantie dat de verdachte is volhard in de criminaliteit hetgeen geen goede voorspelling is om een reclasseringstoezicht te doen slagen. De verdachte wordt echter niet meer gezien op straat door de politie en gaat naar het WPI. Dit is een aanzienlijke verandering van zijn gedrag. Omdat hij momenteel ingang heeft om begeleiding te aanvaarden van het WPI vinden wij het, mede gezien de filosofie van de top 600, van belang hierbij aan te sluiten door een voorwaardelijke straf en de nodige bijzondere voorwaarden te adviseren. Als er sprake zou zijn van reclasseringstoezicht, is het voorstelbaar dat de verdachte dit contact naar eigen inzicht en behoefte zou willen inrichten. Hij zal gedurende het reclasseringstoezicht moeten leren om autoriteit te aanvaarden.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, volgen van opleiding (volwassenenstrafrecht) en meewerken aan schuldhulpverlening.
De verdachte heeft zich vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep niet langer op zijn zwijgrecht beroepen, maar heeft besloten zijn verantwoordelijkheid te nemen waarbij een volledige bekentenis heeft afgelegd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij sinds zijn laatste detentie in juli 2020 tot inzicht is gekomen, het criminele leven achter zich wil laten en niet meer terug wil naar de gevangenis. De verdachte heeft verklaard bereid te zijn met de reclassering in gesprek te gaan en mee te werken met de in door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het hof leidt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voorafgegaan door de al wat positievere signalen uit het reclasseringsrapport, af dat de verdachte zich wil inzetten om een stabieler en delictvrij bestaan op te bouwen. Hoewel het hof deze positieve ontwikkeling toejuicht, constateert het hof ook dat deze ontwikkeling zich nog in een beginstadium bevindt. Bovendien zijn de bewezenverklaarde feiten zoals hiervoor is overwogen ernstige misdrijven op grond waarvan op zichzelf, zoals hiervoor is overwogen, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur is aangewezen. Het hof is om die redenen van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof zal wel een groot deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw enig strafbaar feit te plegen. Daarnaast zal de verdachte verder moeten afrekenen met zijn verleden door een taakstraf van maximale duur te gaan verrichten.
Gelet op het voorgaande acht het hof, alles afwegende, en met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. Een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman is verzocht, zou geen recht doen aan de ernst van de feiten.
Het hof zal daarbij als bijzondere voorwaarden stellen een meldplicht, de verplichting tot begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het volgen van een opleiding en medewerking aan schuldhulpverlening.
Bijkomende straf
Het hof is voorts van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten vier handschoenen en een schroevendraaier, verbeurd dienen te worden verklaard, nu de onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.376,03 aan materiële schade. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
vliegticket terugreis van vakantie € 684,26
factuur tijdelijke voorzieningen € 693,73
bedrijfsschade € 2.498,04
eigen risico € 500,00
Door de benadeelde partij is verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van de proceskosten van € 6,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.877,99. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.757,59 aan materiële schade, bestaande uit de onder a), b) en d) genoemde kosten, met aftrek van de BTW ten aanzien van de onder b) genoemde kosten. Voorts heeft zij gevorderd dat het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding het volgende aangevoerd.
Ontvankelijkheid
De vordering is namens de B.V. ingediend door [naam 1] . Niet is gebleken dat [naam 1] namens de B.V. gemachtigd is om een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Een uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit dit moet blijken ontbreekt, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Bedrijfsschade
De onder c) genoemde bedrijfsschade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel afgewezen te worden, nu uit de vordering niet is gebleken of, en zo ja, welke goederen aan de benadeelde partij zijn teruggegeven en de vordering dus onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij is bovendien akkoord gegaan met het vergoedingsvoorstel van de verzekeringsmaatschappij en niet is inzichtelijk gemaakt waar de restantvordering vandaan komt.
BTW factuur tijdelijke voorzieningen
De BTW in de onder b) genoemde factuur dient niet toegewezen te worden, omdat de onderneming die BTW terug kan vragen.
Schadevergoedingsmaatregel
De schadevergoedingsmaatregel verhoudt zich niet met het door de rechtbank geschetste doel van de maatregel, nu sprake is van een commerciële onderneming van enige omvang en om die reden dient de schadevergoedingsmaatregel dan ook niet aan de verdachte te worden opgelegd.
Oordeel van het hof
[naam 1] is degene die aangifte heeft gedaan van de inbraken bij [benadeelde 1] en was daartoe, naar mag worden aangenomen, gerechtigd. Gelet hierop en ook gelet op de naam van de besloten vennootschap die de vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, zie het hof geen reden om er aan te twijfelen dat [naam 1] gemachtigd is de B.V. in deze te vertegenwoordigen. Het hof acht de benadeelde partij derhalve ontvankelijk in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder
1 primair bewezenverklaardehandelen van de verdachte rechtstreeks
materiële schadeheeft geleden tot een bedrag van
€ 1.757,59, bestaande uit de onder a), b) en d) genoemde kosten. Ten aanzien van de onder b) genoemde kosten is het hof – met de raadsman en de advocaat-generaal – van oordeel dat het bedrag ex BTW dient te worden toegewezen, zodat sprake is van een bedrag van € 573,33 in plaats van € 693,73.
De verdachte is tot vergoeding van de materiële schade gehouden zodat de vordering tot
€ 1.757,59zal worden toegewezen. De verdachte is samen met zijn mededader(s) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering
hoofdelijkzal worden toegewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Het hof ziet ook aanleiding om, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. De enkele omstandigheid dat de benadeelde partij een rechtspersoon is, geeft geen aanleiding om hiervan af te zien. Anders dan de raadsman heeft betoogd, volgt uit de wetsgeschiedenis van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet dat een schadevergoedingsmaatregel niet ten behoeve van een rechtspersoon kan worden opgelegd.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten van € 6,00 die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Met betrekking tot de onder c) genoemde bedrijfsschade is het hof – met de raadsman – van oordeel dat uit de vordering niet is gebleken of, en zo ja, welke goederen aan de benadeelde partij zijn teruggegeven, zodat onduidelijk is of er restschade is en zo ja, wat de hoogte daarvan is. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.227,77 aan materiële schade. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
overzicht gestolen goederen eerste inbraak € 6.834,30
kosten noodreparatie binnendeur € 2.447,58
kosten controle en reparatie inbraakalarm € 569,49
kosten reparatie kluis in kantoor € 97,25
kosten opnieuw stickeren ruiten voordeur € 303,55
kosten controle en reparatie inbraakalarm € 411,80
kosten noodreparatie twee inbraak € 618,83
kosten reparatie schuifdeuren tweede inbraak € 308,00
kosten noodreparatie eerste inbraak € 720,83
kosten reparatie schuifdeuren eerste inbraak € 190,00
overzicht gestolen goederen tweede inbraak € 4.534,14
kosten opruimen glas (tweemaal acht uren loonbetaling) € 192,00
Door de benadeelde partij is verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen tot € 17.277,77. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen tot het bedrag van € 17.227,77 aan materiële schade, met vermeerdering met de wettelijke rente daarover en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding het volgende aangevoerd.
Ontvankelijkheid
Niet is gebleken dat namens [benadeelde 2] aangifte is gedaan. Er is een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd waarin op het adres waar is ingebroken [BV] BV staat ingeschreven. Uit inzage in het handelsregister is gebleken dat er geen [benadeelde 2] staat ingeschreven op het adres [adres 2] te Delft. Nu [benadeelde 2] geen handelsnaam is van [BV] BV, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Teruggegeven goederen
De vordering dient te worden verminderd met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. Niet kan worden bewezen dat die goederen onverkoopbaar waren, nu uit de foto’s uit het dossier is gebleken dat de verpakkingen zonder schade en in folie verpakt zijn aangetroffen. Indien de verpakkingen bij teruggave onverkoopbaar waren geworden, is die schade kennelijk door de politie veroorzaakt. Dat dient niet voor rekening van de verdachte te komen. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, zodat de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De schadevergoedingsmaatregel verhoudt zich niet met het door de rechtbank geschetste doel van de maatregel, nu sprake is van een commerciële onderneming van enige omvang en om die reden dient de schadevergoedingsmaatregel dan ook niet aan de verdachte te worden opgelegd.
Oordeel van het hof
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij [naam 2] verschenen, die heeft verklaard gerechtigd te zijn [BV] B.V. te vertegenwoordigen, en tevens heeft verklaard dat [benadeelde 2] een handelsnaam is van [BV] B.V., welke naam echter niet als zodanig in het handelsregister van de Kamer van Koophandel mag worden opgenomen op grond van de daarvoor geldende franchiseregels van [bedrijven] . Het hof heeft geen reden om aan deze uitleg te twijfelen. Dit geldt te meer nu het onder 2 bewezenverklaarde op het adres [adres 2] in Delft heeft plaatsgevonden en [naam 2] B.V. blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel op voornoemd adres staat ingeschreven. Het hof acht de benadeelde partij derhalve ontvankelijk in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het
onder 2 bewezenverklaardehandelen van de verdachte rechtstreeks
materiële schadeheeft geleden tot een bedrag van
€ 17.277,77. De verdachte is samen met zijn mededader(s) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering
hoofdelijkzal worden toegewezen.
Het hof ziet geen aanleiding om de vordering te verminderen met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. Namens de benadeelde partij is meegedeeld dat slechts achttien flessen parfum zijn geretourneerd, die onverkoopbaar waren omdat verpakkingen ontbraken of voorzien waren van stickers van de politie. Van enige restwaarde was daarom geen sprake. Dit is op zichzelf onweersproken gebleven. Het hof rekent de omstandigheid dat deze flessen onverkoopbaar bleken de verdachte aan, aangezien dit in de eerste plaats door zijn handelen is veroorzaakt, zodat er een rechtstreeks verband is tussen het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en ook de op dit punt geleden schade.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Het hof ziet ook aanleiding om, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen op de hierna te noemen wijze, waarbij het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen over het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van een rechtspersoon.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 4)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00, bestaande uit € 2.000,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. Door de benadeelde partij is verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering niet is onderbouwd en er geen rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen de gestelde schade en het onder 4 bewezenverklaarde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering niet is onderbouwd en er geen rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen de gestelde schade en het onder 4 bewezenverklaarde.
Oordeel van het hof
De gevorderde schade ziet op de diefstal van de motorscooter, terwijl de verdachte wordt veroordeeld voor de heling van de motorscooter. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de gevorderde schade rechtstreeks door het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Onder bepaalde omstandigheden staat een veroordeling voor heling niet in de weg aan het toekennen van een schadevergoeding, maar van die omstandigheden is het hof niet gebleken.
De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.
Overige beslissingen omtrent beslag
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een computer (Asus), een motorfiets (Piaggio 125) en een motorrijtuig (Piaggio SKR 125) dienen te worden teruggegeven aan de verdachte, aangezien hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 63, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich na het ingaan van de proeftijd op uitnodiging zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 4] en zich zolang de proeftijd duurt zal blijven melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zal verblijven in een instelling voor beschermd c.q. begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • een leer- en/of werktraject zal volgen via het WPI Amsterdam;
  • zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte zal de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 handschoenen (5226110)
handschoenen (5226111)
1 schroevendraaier (5365262)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. 1 1 computer, Asus (5226119)
4. 1 1 motorfiets, Piaggio 125 (5318550)
4. 1 1 motorrijtuig, Piaggio SKR 125 (5318553)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.757,59 (duizend zevenhonderdzevenenvijftig euro en negenenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
6,00 (zes euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.757,59 (duizend zevenhonderdzevenenvijftig euro en negenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.227,77 (zeventienduizend tweehonderdzevenentwintig euro en zevenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.227,77 (zeventienduizend tweehonderdzevenentwintig euro en zevenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 121 (honderdeenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. H.A. van Eijk en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 oktober 2020.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]