ECLI:NL:GHAMS:2020:4086
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en bevestiging vonnis rechtbank
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2019. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 2, 3, 4 en 5. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraken in eerste aanleg, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel bepaalt dat tegen vrijspraken geen hoger beroep openstaat.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 8 september 2020 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van 7 maanden voorstelde voor de feiten 1 en 6. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar heeft wel het bewijsverweer met betrekking tot feit 6 besproken. De raadsvrouw van de verdachte had vrijspraak bepleit voor feit 6, omdat de camerabeelden volgens haar van onvoldoende kwaliteit waren voor een betrouwbare herkenning.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de camerabeelden voldoende kwaliteit hadden voor een herkenning en dat de processen-verbaal van herkenning bruikbaar zijn voor het bewijs. Het hof heeft de argumenten van de raadsvrouw verworpen en zich aangesloten bij de rechtbank. De beslissing van het hof was om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep voor de vrijspraken en het vonnis van de rechtbank te bevestigen.