ECLI:NL:GHAMS:2020:4085

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-001136-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in winkeldiefstalzaak met professionele criminaliteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, waaruit blijkt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter voor het overige bevestigd, maar de opgelegde straf vernietigd. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor twee winkeldiefstallen, waarbij parfum en siermagneten waren gestolen. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van één maand geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een zwaardere straf rechtvaardigen. De verdachte had samen met een ander de diefstallen gepleegd op een slinkse manier, waarbij gebruik werd gemaakt van een 'jammer' om detectiepoortjes te beïnvloeden.

Bij het bepalen van de straf heeft het hof rekening gehouden met de professionele wijze waarop de diefstallen zijn gepleegd en het feit dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van zes weken opgelegd, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zal worden gebracht. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft geen verzachtende omstandigheden gehoord die een lagere straf zouden rechtvaardigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001136-19
datum uitspraak: 22 september 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-702671-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocate, [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarom ook gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep (voor zover nog aan de orde) en zal dit daarom bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheft.
Hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de bewijsvraag naar voren heeft gebracht was bij de rechtbank ook al aangevoerd; het heeft het hof niet tot een andere beoordeling gebracht dan de rechtbank.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander twee winkeldiefstallen gepleegd waarbij parfum en siermagneten zijn weggenomen. Daarmee hebben zij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkelbedrijven en schade en overlast veroorzaakt. Het gaat om twee kort na elkaar gepleegde feiten, waarbij de verdachte en zijn mededader op slinkse wijze te werk zijn gegaan; zij hebben het zicht op het te stelen voorwerp afgeschermd en/of winkelpersoneel afgeleid. De omstandigheden waaronder de diefstallen zijn gepleegd en het gereedschap dat bij de verdachten is aangetroffen – een ‘jammer’, een voorwerp om de werking van detectiepoortjes te beïnvloeden en een sterke magneet die gebruikt kan worden om beveiligingslabels van winkelproducten te deactiveren/ontlabelen – geven aanleiding om aan te nemen dat sprake is van professionele criminaliteit. Het hof houdt hiermee ten nadele van de verdachte rekening bij het bepalen van de op te leggen straf.
Daarbij komt dat de verdachte door niet ter terechtzitting te verschijnen – hoewel hij daar overeenkomstig de schorsingsvoorwaarden (beslissing 14 maart 2019) toe gehouden was – geen blijk heeft gegeven dat hij het kwalijke van zijn gedrag inziet of dat hij de verantwoordelijkheid daarvoor neemt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 september 2020 is hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof gelet op de straffen die door rechters voor winkeldiefstal waarbij professioneel te werk gegaan wordt plegen te worden opgelegd en die hun weerklank hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van twee maanden per winkeldiefstal als uitgangspunt genoemd.
Het hof heeft geen verzachtende omstandigheden gehoord.
Het hof vindt gelet op het hiervoor overwogene een gevangenisstraf zoals door de politierechter is opgelegd of door de advocaat-generaal gevorderd, geen recht doen aan de ernst en het verwijtbare van de feiten. Het hof is van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf van langere duur de enige passende reactie is.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep (voor zover nog aan de orde) ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. P.C. Kortenhorst en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 september 2020.
=========================================================================
[…]