ECLI:NL:GHAMS:2020:4084
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep tegen vrijspraak door rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2019. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten. Het hoger beroep was door de verdachte ingesteld, maar was mede gericht tegen de vrijspraken die in eerste aanleg waren gegeven. Volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er voor de verdachte geen hoger beroep open tegen deze vrijspraken. Het hof heeft daarom de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 8 september 2020 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van drie maanden had geëist. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, voor zover dit inhoudelijk aan het oordeel van het hof was onderworpen. De argumenten van de raadsvrouw hebben het hof niet tot andere overwegingen of beslissingen gebracht dan de rechtbank.
De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep tegen de vrijspraken en dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.