ECLI:NL:GHAMS:2020:4076

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-004273-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake wederspannigheid en werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren vanwege wederspannigheid. De zaak betreft een incident op 30 augustus 2018, waarbij de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren, die hem wilden aanhouden voor verstoring van de openbare orde. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet tegen de aanhouding heeft verzet, maar dat zijn gedrag een reactie was op buitensporig geweld van de verbalisanten. Het hof heeft echter de verklaringen van de verbalisanten als geloofwaardig beoordeeld en de lezing van de verdediging verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen de ambtenaren en heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, waarbij het hof de ernst van het feit en het gebrek aan respect voor het openbaar gezag in aanmerking heeft genomen. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004273-18
datum uitspraak: 4 augustus 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-172533-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2019, 8 augustus 2019 en 21 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Amsterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], (elk) hoofdagent van politie, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, terzake overtreding van artikel 2.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Amsterdam, op heterdaad geconstateerd, door te rukken en/of te trekken in een andere richting dan die waarin die ambtena(a)r(en) hem wilden geleiden en/of door met zijn, verdachtes, elleboog te stoten in de richting van het gezicht, althans het hoofd, van die [verbalisant 2];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd vanwege proceseconomische redenen.

Bespreking van het gevoerde verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De verdachte heeft consequent verklaard dat hij zich in eerste instantie niet tegen de aanhouding heeft verzet. Voor zover hij niet met de verbalisanten heeft meegewerkt, was dit een reactie op buitensporig geweld door de verbalisanten omdat zijn arm in een onmogelijke positie werd geduwd en hij niet anders kon doen dan hij deed. Hij was dus niet wederspannig.
Het hof acht de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk in het licht van het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 31 augustus 2018. Het hof heeft - mede gelet op de door de beide verbalisanten ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2020 afgelegde getuigenverklaringen - geen redenen daaraan te twijfelen.
Het hof ontleent de volgende feiten en omstandigheden aan voornoemd proces-verbaal en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de verbalisanten.
Op 30 augustus 2018 waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de Wibautstraat te Amsterdam bezig met de controle van een taxi die op de laad- en losplek stond. De verdachte schreeuwde meermalen :”Jullie hebben zeker niks beters te doen” en bleef staan en schreeuwen, ondanks meerdere aansporingen door te lopen en zich er niet mee te bemoeien, en belemmerde zo de werkzaamheden van de verbalisanten. De verbalisanten zagen en hoorden dat het gedrag en de uitspraken van de verdachte zodanig waren dat hij de openbare orde aantastte en waren genoodzaakt hem aan te houden ter zake van verstoring van de openbare orde, strafbaar gesteld in artikel 2.2 paragraaf 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Amsterdam. Terwijl de verbalisanten de verdachte in de richting van het dienstvoertuig probeerden te bewegen, zagen en voelden zij dat hij zijn benen gestrekt hield en aanspande. Zij voelden weerstand door de verdachte en konden hem met moeite richting het dienstvoertuig bewegen. Bij het vastpakken van beide armen van de verdachte voelden de verbalisanten dat de verdachte de spieren in zijn armen aanspande en zijn armen in een andere richting probeerde te bewegen dan dat zij hem probeerden te krijgen. Toen de verbalisanten de armen van de verdachte naar zijn rug wilden bewegen hield hij deze stevig en aangespannen voor zijn lichaam. De verbalisanten hebben de verdachte verzocht mee te werken en tegen hem gezegd dat zijn handen op zijn rug moesten. Bij het vastpakken van de armen probeerde de verdachte zijn armen los te trekken en maakte hij flinke bewegingen met zijn armen, waarbij hij zijn linker elleboog in de richting van het gezicht van de verbalisant [verbalisant 2] bewoog, die deze stoot moest afweren met zijn onderarm en een zogenoemde elleboogstoot om geen klap in zijn gezicht te krijgen. Bij het vasthouden van de verdachte voelden de verbalisanten dat hij zijn bovenlichaam en nek hevig bewoog met de bedoeling hen van zich af te schudden. Na de elleboogstoot ter afwering door de verbalisant [verbalisant 2] stopte het verzet van de verdachte jegens de verbalisanten.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de kennelijke stelling dat de verdachte niet anders kon dan zijn arm lostrekken en er in tegengestelde richting mee bewegen wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2018 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], elk hoofdagent van politie, werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten de aanhouding van hem, verdachte, terzake overtreding van artikel 2.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Amsterdam, op heterdaad geconstateerd, door te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin die ambtenaren hem wilden geleiden en door met zijn, verdachtes, elleboog te stoten in de richting van het gezicht van die [verbalisant 2].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de wijze waarop de verbalisanten in de aanloop naar het onderhavige feit met de verdachte zijn omgegaan en de omstandigheid dat de verdachte een nacht op het politiebureau heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat de desbetreffende ambtenaar erdoor in zijn gezag wordt aangetast. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens politieambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Mede in aanmerking genomen de provocerende wijze waarop de verdachte zich van meet af aan heeft gedragen tegenover de beide verbalisanten die ter plekke in het kader van hun werkzaamheden in gesprek waren met de bestuurder van een voertuig, ziet het hof in hun handelwijze met betrekking tot de aanhouding van de verdachte geen aanleiding om strafvermindering toe te passen. Ook de omstandigheid dat hij na de aanhouding om 20.05 uur een nacht op het politiebureau heeft doorgebracht (totdat hij in de ochtend in aanwezigheid van een raadsman kon worden verhoord) is geen reden om de op te leggen straf te matigen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 juli 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. W.F. Groos en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 augustus 2020.
Mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]