In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 28 november 2019 was gewezen. De zaak betreft een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van mishandeling van een slachtoffer op 11 april 2019 in Amsterdam. De verdachte heeft het tenlastegelegde feit bekend, waarbij hij het slachtoffer in het gezicht heeft geslagen en gestompt. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd, omdat het tot een andere bewijsconstructie is gekomen. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld en heeft gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die een kale werkstraf adviseerde. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt verricht.
De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het arrest is uitgesproken op een openbare terechtzitting, waarbij de griffier aanwezig was. Mr. M.J.A. Duker was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.